29-11-2024 les H2C gram H ww's op -er

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


Prenez vos livres
10 minutes d'apprentissage


Voca A + B + E + F -> à la page 88/89
Phrases-clés C + G -> à la page 90
Grammaire D -> à la page 91
Avoir, être, aller  -> à la page 170
Bonjour à tous!
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


Prenez vos livres
10 minutes d'apprentissage


Voca A + B + E + F -> à la page 88/89
Phrases-clés C + G -> à la page 90
Grammaire D -> à la page 91
Avoir, être, aller  -> à la page 170
Bonjour à tous!

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui
- Grammaire
- Au travail!

Slide 2 - Tekstslide

Prends le livre à la page 84
Lis la grammaire en silence

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden die eindigen op -er


Welke werkwoorden die eindigen op -er kennen jullie?

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden op -er
2 stappen

1. Je maakt de stam. 
Dit doe je door 'er' van het werkwoord af te halen.

2. Je kijkt welke uitgang je moet gebruiken.
2 stappen

1. Je maakt de stam. 
Dit doe je door 'er' van het werkwoord af te halen.

2. Je kijkt welke uitgang je moet gebruiken.
Werkwoorden op -er
Je
       e
Tu
      es
Il/elle/on
       e
Nous 
     ons
Vous
      ez
Ils/Elles
     ent

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld - het werkwoord 'parler'
Eerst de stam maken

parler -er = parl
je parle
tu parles
il/elle/on parle
nous parlons
vous parlez
ils/elles parlent

Slide 6 - Tekstslide

Zet in de goede vorm:
Tu (regarder) ____________
A
regardons
B
regarde
C
regardes
D
regardent

Slide 7 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Vous (arriver) ____________
A
arrives
B
arrivez
C
arrivons
D
arrive

Slide 8 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Julia (manger) ____________
A
mange
B
mangons
C
manges
D
arrivez

Slide 9 - Quizvraag

Het onderwerp in de zin vervangen
Lees het even voor jezelf in stilte door op blz.85

Slide 10 - Tekstslide

Exemple:
Vervang het onderstreepte woord door il/elle/ils/elles


Les garçons sont sympas ->  ___?___  sont sympas.
La piscine est grande ->  ___?___ est grande

Slide 11 - Tekstslide

Au travail!
Fais exercices 30c, 30d, 31a et 31c


Fini? -> fais exercices 31d

Slide 12 - Tekstslide