Serveren in het Nederlands

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Serveren in het Nederlands

11 multiple choice vragen

You ask a guest if he/she made a reservation.

1. Hallo, kom je eten?
2. Welkom mevrouw/meneer, hebt u gereserveerd?
3. Hallo, wat wilt u?
4. Goedenavond, wat komt u doen?

You ask a guest if you can take his/her coat.

1. Geef me uw jas.
2. Mag ik jouw jas?
3. Zal ik uw jas aannemen?
4. Ik neem jouw jas.

You ask a guest if he/she would like a drink.

1. Wat drink je?
2. Wil je iets drinken?
3. Wilt u iets drinken?
4. Hebt u iets gedronken?

You ask a guest if he/she wants to taste the wine.

1. Wilt u de wijn proeven?
2. Smaakt de wijn?
3. Proeft u de wijn?
4. Wil je de wijn proeven?

You ask a guest if he/she wants to see the menu.

1. Wilt u de menukaart zien?
2. Wil je de menukaart zien?
3. Ziet u de menukaart?
4. Zie je de menukaart?

You tell the guest that you serve asparagus with salmon in addition to the menu.

1. Zonder dit menu serveren we asperges met zalm.
2. Achter dit menu serveren we asperges met zalm.
3. Naast dit menu serveren we asperges met zalm.
4. Met dit menu serveren we asperges met zalm.

You ask a guest if he/she is ready to order.

1. Heb je gekozen?
2. Bent u klaar?
3. Wat kiest u?
4. Hebt u een keuze kunnen maken?

You ask a guest if you can add some wine to his/her glass.

1. Ik geef u extra wijn.
2. Zal ik de wijn bijschenken?
3. Wil je nog meer wijn?
4. U moet meer wijn drinken.

You ask a guest if everything is according to his/her wishes.

1. Is alles ok met je?
2. Hoe gaat het met u?
3. Hoe gaat het met je?
4. Is alles naar wens?

You ask a guest if you can guide him/her to the cloakroom.

1. Zullen we naar uw jas wandelen?
2. Ik trek uw jas aan.
3. Zal ik met u meelopen naar de garderobe?
4. Ik draag uw jas.

You ask the guest if the coat you show him/her is his/her coat?

1. Is dit uw jas?
2. Is dit jouw tas?
3. Dit is uw jas.
4. Vindt u deze jas mooi?