1VWO_Chapitre5_DG

Programme

Grammaire: passé composé
Phrases-clés: décrire quelqu'un
Buts: ik weet hoe je de passé composé maakt. 
Ik kan iemand beschrijven.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Programme

Grammaire: passé composé
Phrases-clés: décrire quelqu'un
Buts: ik weet hoe je de passé composé maakt. 
Ik kan iemand beschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Le Passé Composé


Leerdoel:
Aan het eind van deze les weet je wat de passé composé is en hoe je de passé composé maakt. 

Slide 2 - Tekstslide

Voltooide tijd =

Passé Composé




Ik heb gedanst = J'ai dansé

Slide 3 - Tekstslide

Passé composé bestaat uit:

1. een vorm van AVOIR (hebben)
   2. een voltooid deelwoord

Slide 4 - Tekstslide

Geef de juiste vorm van AVOIR:
Nous ...
A
sommes
B
avons
C
ai
D
ont

Slide 5 - Quizvraag

Vul weer de juiste vorm van AVOIR in:
Vanessa ...
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 6 - Quizvraag

2. Het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord op ER, eindigt altijd op " é "

 J'ai parlé            = Ik heb gepraat 
 On a chanté       = We hebben gezongen                                 

Slide 7 - Tekstslide


Le chien a mangé une glace.
A
De hond eet een ijsje.
B
De hond at een ijsje.
C
De hond heeft een ijsje gegeten.
D
De hond had een hoed op.

Slide 8 - Quizvraag

Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal:
nous avons dansé

Slide 10 - Open vraag

Passé composé

j'ai parlé
tu as parlé
il / elle / on a parlé

nous avons parlé
vous avez parlé
ils/elles ont parlé

ik heb gesproken
jij hebt gesproken
hij/zij/men heeft gesproken

wij hebben gesproken
jullie hebben/u heeft gesproken
zij hebben gesproken

Slide 11 - Tekstslide

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 12 - Sleepvraag

Hij heeft gezongen (in de passé composé)
A
Il a chanté
B
Elle a chanté
C
Il avons chanté
D
Il a chante

Slide 13 - Quizvraag

Vous (manger)
passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 14 - Quizvraag

Tu (parler)
passé composé
A
tu as parlé
B
tu avoir parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 15 - Quizvraag

Florine (gagner)
passé composé
A
gagné
B
a gagné
C
a gagner
D
gagne

Slide 16 - Quizvraag

ils (travailler)
passé composé
A
ils a travaillé
B
ils avons travaillé
C
ils ont travaillé
D
ils ai travaillé

Slide 17 - Quizvraag

Nicole (passer)
passé composé
A
ai passé
B
avons passé
C
a passé
D
ont passé

Slide 18 - Quizvraag

Tu (écouter)
passé composé:
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 19 - Quizvraag

Ils (regarder)
passé composé:
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf 1 zin in het Frans over je weekend in de passé composé.

Slide 21 - Woordweb

Qui est-ce???
Exercice 29 
page 35

Slide 22 - Tekstslide

il / elle a les yeux bleus ?
il a les yeux marrons ?
il a des lunettes ?
il a un chapeau ?
il est chauve ?
il a une barbe ?
il a une moustache?

il a des cheveux blonds ?
il a des cheveux blancs ?
il a des cheveux roux ?
il a des cheveux bruns ?

Slide 23 - Tekstslide