Deutsch Quiz begin jaar 2
1 / 34
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
A
Anke Merzel
B
Angelika Merz
C
Angela Merkel
D
Anke Engelke
Slide 3 - Quizvraag
A
Giorgio Armani
B
Louis Vuitton
C
Hugo Boss
D
Karl Lagerfeld
Slide 4 - Quizvraag
A
Goethe
B
Mozart
C
Beethoven
D
Schiller
Slide 5 - Quizvraag
A
Nena
B
Helene Fischer
C
Victoria Swarovski
D
Heidi Klum
Slide 6 - Quizvraag
A
Helene Fischer
B
Heidi Klum
C
Claudia Schiffer
D
Toni Garrn
Slide 7 - Quizvraag
A
Lena
B
Juli
C
Nena
D
Andrea Berg
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
A
Bundestag in Berlin
B
Angela Merkels huis
C
Deutsche Bank in Frankfurt
D
Reichstag in Berlin
Slide 10 - Quizvraag
A
das Sonnentor
B
das Freiheitstor
C
das Brandenburger Tor
D
das berliner Tor
Slide 11 - Quizvraag
A
Radioturm in Köln
B
Fernsehturm in Berlin
C
Internetturm in Münschen
D
Radioturm in Düsseldorf
Slide 12 - Quizvraag
A
Frankfurt
B
Köln
C
Düsseldorf
D
München
Slide 13 - Quizvraag
Wie viele Brotsorten gibt es in Deutschland?
A
50
B
150
C
200
D
300+
Slide 14 - Quizvraag
Wie heißt diese Torte?
A
Aachener Kirschtorte
B
Schwarzwälder Kirschtorte
C
Bienenstich
D
Donauwelle
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
A
Sternenhimmel- DJ bobo
B
Ein Stern - DJ ötzi
C
Sterne- DJ Ötzi
D
Ein Stern für dich- Helene Fischer
Slide 17 - Quizvraag
A
Die immer lacht- Herbert Grönemeyer
B
Die immer lacht- Kerstin Ott
C
Dein Lachen- Helene Fischer
D
Lachen ist schön- Nena
Slide 18 - Quizvraag
A
Achterbahn- Helene Fischer
B
Herzbeben- Helene Fischer
C
Fieber- Helene Fischer
D
Atemlos- Helene Fischer
Slide 19 - Quizvraag
A
Lila Wolken- Marteria
B
Über den Wolken- Reinhard Mey
C
Astronaut - Andreas Bourani ft. Sido
D
Domino- Zweikanalton
Slide 20 - Quizvraag
A
Leuchtturm- Nena
B
99 Luftballons- Nena
C
Zeit- Helene Fischer
D
Stadt- Cassandra Steen
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Wat is de vertaling van School?
A
Schuhe
B
Schulden
C
Schule
D
Schole
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de vertaling van "het huis"?
A
das Dach
B
das Haus
C
der Garten
D
das Hochhaus
Slide 24 - Quizvraag
Wat betekent "der Bruder" in het Nederlands?
A
de brommer
B
de bruid
C
de brand
D
de broer
Slide 25 - Quizvraag
Wat betekent "der Schüler" in het Nederlands?
A
de leerling
B
de schoen
C
de schouder
D
de schoolvakantie
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
ik word =
A
ich word
B
ich werde
C
ich wurde
D
ich worde
Slide 28 - Quizvraag
Du _____ mein bester Freund!
A
ist
B
bist
C
binst
D
bin
Slide 29 - Quizvraag
Anne ______ morgen 15 Jahre.
A
ist
B
werdet
C
seid
D
wird
Slide 30 - Quizvraag
Schrijf het getal 345 voluit
Slide 31 - Open vraag
Schrijf het getal 7801 voluit
Slide 32 - Open vraag
Schrijf het getal 300.000 voluit
Slide 33 - Open vraag
Schrijf het getal 1000000 voluit
