TLH3.2 Berekenen van de winst

TLH3.2 Berekenen van de winst
KB H3.2 deel 2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

TLH3.2 Berekenen van de winst
KB H3.2 deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet hoe je 2 soorten winst moet berekenen en je kent de begrippen die je nodig hebt om dit te kunnen doen.  
  • Je weet wat arbeidsproductiviteit is en kunt 4 dingen benoemen die de arbeidsproductiviteit verhoogt.
  • Je kunt de arbeidsproductiviteit per dag, week, maand & jaar berekenen.
  • Je weet wat productiecapaciteit is en je kunt op zijn minst 2 manieren noemen waarmee je dit kunt verhogen.
  • Je weet wat maatschappelijke kosten en maatschappelijke kosten zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Voordat je de winst kunt leren uitrekenen, moet je een aantal begrippen kennen.
  • Afzet: Het aantal producten dat je verkoopt
  • Omzet: Het geld wat je hebt gekregen voor alle producten die je in een bepaalde tijd verkoopt
  • Inkoopwaarde: Alle inkoopkosten van de producten die je hebt verkocht.
  • Brutowinst: De omzet – de inkoopwaarde. Dit is de winst waarmee je alle bedrijfskosten nog moet betalen. Dus dit is niet je werkelijke winst
  • Bedrijfskosten: De kosten die een bedrijf moet betalen om een bedrijf te runnen. Voorbeelden zijn huur voor pand, loonkosten en elektriciteit.
  • Nettowinst: De echt daadwerkelijk winst en dus het geld wat de eigenaar overhoudt om uit te geven aan dure auto’s en vakanties.

Slide 3 - Tekstslide

De winst uitrekenen
  • Voordat je de winst kunt uitrekenen, moet je eerst een aantal dingen weten.
  • Je moet weten hoeveel euro je hebt gekregen voor de producten die je hebt verkocht (dit heet omzet).
  • Je moet weten voor hoeveel euro je de producten hebt ingekocht (de inkoopwaarde).
  • Je moet weten hoeveel geld je hebt uitgegeven om de producten te verkopen (bedrijfskosten).
  • Deze vier dingen moet je vaak nog uitrekenen.

Slide 4 - Tekstslide

De winst uitrekenen
  • Hoe berekenen we de winst:
  • Formules:
  • Omzet: Afzet x verkoopprijs
  • Inkoopwaarde: Afzet x inkoopprijs
  • Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
  • Bedrijfskosten: Alle kosten die niet bij inkoop horen bij elkaar optellen
  • Nettowinst (de echt winst): Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 5 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 6 - Open vraag

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten - inkoopprijs

Slide 7 - Quizvraag

De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?
Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde

Slide 8 - Open vraag

Uitwerking voorbeeldvraag
De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?
Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
25.000 - 12.347=€12.653,00

Slide 9 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5.000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de omzet.
Formule: Afzet x verkoopprijs.

Slide 10 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten.
Formule: Afzet x verkoopprijs.
Bereken de omzet:
  • 5.000 x €3,50= €17.500

Slide 11 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de brutowinst.
Formule: omzet – inkoopwaarde

Slide 12 - Open vraag

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de brutowinst:
Formule brutowinst: omzet – inkoopwaarde
  • Omzet: €17.500         inkoopwaarde: ?
  • Formule Inkoopwaarde: Afzet x inkoopprijs
  • €1,50 x 5000= €7.500 inkoopwaarde
  • €17.500 - €7.500= €10.000

 

Slide 13 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 5000 producten voor een verkoopprijs van €3,50 per stuk. De winkel koopt de producten in voor €1,50. De winkel heeft per jaar €10.000,00 aan loonkosten en €3.000,00 overige kosten. Bereken de nettowinst.
Formule: Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 14 - Open vraag

Maatschappelijke kosten en opbrengsten
  • Maatschappelijke opbrengsten:
  • De voordelen voor Nederland, wanneer er een nieuwe fabriek komt.
  • Wat zijn dan die maatschappelijke opbrengsten voor Nederland?
  • Meer banen, wat ervoor zorgt dat mensen meer geld verdienen
  • Dit zorgt voor een hogere welvaart
  • Ook betalen deze fabrieken belasting in Nederland, leuk voor de overheid.
  • Maatschappelijke kosten:
  • De nadelen voor Nederland wanneer een fabriek zich vestigt in Nederland. Fabrieken beschadigen en vervuilen bijvoorbeeld het milieu


Slide 15 - Tekstslide

3a kan nu in lokaal 6 huiswerk maken 
KB: H3.2 opgave 8 t/m 9 van H3.2 + opgave 5 t/m 7 van rekenen H3 (blz.96 / 97)

Slide 16 - Tekstslide

Productiecapaciteit
  • Dit geeft aan hoeveel producten een bedrijf maximaal kan produceren in een bepaalde tijd.
  • De hoogte van de productiecapaciteit is afhankelijk van:
  • Het aantal uren dat er gewerkt word door mensen (mensuren)
  • De machines, transportmiddelen en andere kapitaal goederen die het bedrijf heeft.

Slide 17 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
  • Dat geeft aan hoeveel producten er per medewerker word gemaakt.
  • De arbeidsproductiviteit is afhankelijk van:
  • Technologische ontwikkelingen. (Machines en automatisering).
  • Arbeidsverdeling (Doet iedereen waar hij goed in is, of zijn er ook mensen aan het werk die dingen doen waar ze niet goed in zijn).
  • Scholing (zijn de mensen goed opgeleid.)
  • Prestatiebeloning: (Krijgt iemand een beloning voor hard werken of goed werk).
  •  Formule: Totale productie: Aantal werknemers

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeldvraag 1. Een fabriek produceert per jaar 18 miljoen blikjes frisdrank. De fabriek heeft 24 werknemers en is alleen 's zondag gesloten. Wat is arbeidsproductiviteit per dag.
Formule: Totale productie: Aantal werknemers

Slide 19 - Open vraag

Uitwerking voorbeeldvraag 1 
  • Voorbeeldvraag 1. Een fabriek produceert per jaar 18 miljoen blikjes frisdrank. De fabriek heeft 24 werknemers en is alleen 's zondag gesloten. Wat is arbeidsproductiviteit per dag. 
  •  Formule: Totale productie: Aantal werknemers
  • Totaal aantal blikjes : 18.000.000
  • 18.000.000 : 24=  750.000 blikken die per jaar door 1 medewerker wordt gemaakt.
  • Totaal aantal dagen: 6 dagen per week open en er zijn 52 weken dus de fabriek.
  • 6 x52= 312 dagen per jaar open. 
  • 750.000 : 312= 2.404 (afgerond naar boven)

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werken
KB: H3.2 opgave 8 t/m 9 van H3.2 + opgave 5 t/m 7 van rekenen H3 (blz.96 / 97)

TL H3.2: vraag 2, 3, 6, 7, 8, 10 


Slide 21 - Tekstslide