GMK P1.1 - Quiz jaar 1

Hoe heet een voorschrift voor een geneesmiddel?
A
Recept
B
Herhaling
C
Aanvraag
D
Labformulier
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoe heet een voorschrift voor een geneesmiddel?
A
Recept
B
Herhaling
C
Aanvraag
D
Labformulier

Slide 1 - Quizvraag

Wie is bevoegd om een geneesmiddel voor te schrijven?
A
Doktersassistente
B
Verpleegkundige
C
Apothekersassistente
D
Tandarts

Slide 2 - Quizvraag

Wie is bevoegd om ALLE medicijnen voor te schrijven?
A
Tandarts
B
Verloskundige
C
Verpleegkundig Specialist
D
Huisarts

Slide 3 - Quizvraag

Heb je voor het antibioticum amoxicilline een recept nodig?
A
Ja
B
Nee
C
Afhankelijk van de indicatie
D
Afhankelijk van de zorgverzekeraar

Slide 4 - Quizvraag

Paracetamol is te koop bij de benzinepomp. Onder welke categorie valt dit OTC-middel?
A
UR
B
AU
C
UAD
D
AV

Slide 5 - Quizvraag

De pijnstiller morfine is een opiaat. Deze is alleen verkrijgbaar op recept. Welke categorie heeft dit middel?
A
AV
B
UA
C
UAD
D
UR

Slide 6 - Quizvraag

Paracetamol wordt gebruikt om de pijn te verminderen. Wat voor een soort behandeling is dat?
A
Causaal
B
Symptomatisch
C
Suppletie
D
Profylactisch

Slide 7 - Quizvraag

Medicijnen worden vaak op stofnaam voorgeschreven. Wat wordt bedoeld met de stofnaam?
A
Naam van de werkzame stof
B
Specialité
C
Toedieningsvorm
D
Fabrikant

Slide 8 - Quizvraag

Xylometazoline (Otrivin) neusspray is voor nasaal gebruik. Wat is de specialité naam van dit middel?
A
Xylometazoline
B
Otrivin
C
Neusspray
D
Nasaal

Slide 9 - Quizvraag

Bij bloedarmoede heeft iemand vaak een tekort aan ijzer. Diegene krijgt dan extra ijzer. Wat voor een behandeling is dit?
A
Causaal
B
Symptomatisch
C
Suppletie
D
Profylactisch

Slide 10 - Quizvraag

Vaak wordt bij geneesmiddelen 'het generieke middel' voorgeschreven. Wat wordt daarmee bedoeld?
A
Het origineel
B
Het specialité
C
Een kopie-middel
D
Een bepaald merk

Slide 11 - Quizvraag

Een capsule moet via de mond ingenomen worden. Wat is hiervan de toedieningsweg?
A
Capsule
B
Oraal
C
Nasaal
D
Oculair

Slide 12 - Quizvraag

Welke toedieningsvorm wordt intraveneus toegediend?
A
Drank
B
Injectie
C
Klysma
D
Suspensie

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een toedieningsvorm dat rectaal wordt toegediend?
A
Neusspray
B
Pleister
C
Creme
D
Zetpil

Slide 14 - Quizvraag

Amoxicilline wordt gebruikt bij infecties.
Infectie is dus een ........ van amoxicilline

A
Bijwerking
B
Contra-indicatie
C
Indicatie
D
Interactie

Slide 15 - Quizvraag

Ibuprofen mag niet worden gebruikt bij maagklachten
Maagklachten is dus een ...... van ibuprofen
A
Contra-indicatie
B
Dosering
C
Indicatie
D
Interactie

Slide 16 - Quizvraag

Op welke website kun je informatie vinden over medicijnen voor zorgverleners?
A
Apotheek.nl
B
Google
C
Farmacotherapeutisch kompas.nl
D
Thuisarts.nl

Slide 17 - Quizvraag

Voor welke indicatie wordt naproxen gebruikt?
A
Pijn
B
Maagklachten
C
Infectie
D
Hoest

Slide 18 - Quizvraag

Oordruppels worden via het oor toegediend. Wat is de toedieningsweg?
A
Auriculair
B
Oorzalf
C
Oculair
D
Oordruppels

Slide 19 - Quizvraag

Wat is voorbeeld van een medicijngroep?
A
NSAID's
B
morfine
C
paracetamol
D
diclofenac

Slide 20 - Quizvraag

Morfine wordt vaak in de laatste levensfase gebruikt om de pijn te verzachten.
Wat voor een behandeling is dit?
A
Diagnostisch
B
Causaal
C
Suppletie
D
Palliatief

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de werking van mondspoeling?
A
Lokaal
B
Systemisch

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een toedieningsvorm voor in de vagina
A
Klysma
B
Ovule
C
Pleister
D
Maagsapresistente tablet

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een bijwerking van bloedverdunners?
A
Blauwe plekken
B
Bloedingen
C
Trager herstel wondjes
D
Alle drie

Slide 24 - Quizvraag

Welk middel is een opiaat?
A
diclofenac
B
oxycodon
C
amoxicilline
D
prednison

Slide 25 - Quizvraag

Welk orgaan breekt medicijnen af?
A
Nier
B
Lever
C
Alvleesklier
D
Darmen

Slide 26 - Quizvraag

Hoe kan een medicijn worden uitgescheiden?
A
Via het bloed
B
Via de maag
C
Via de urine
D
Via de lever

Slide 27 - Quizvraag

De werkingsduur heeft te maken met:
A
de halfwaardetijd
B
therapeutische breedte
C
cumulatie
D
de toedieningsweg

Slide 28 - Quizvraag

Als er een klein verschil is tussen de werkzame dosering en overdosering heet dit:
A
Cumulatie
B
Smalle therapeutische breedte
C
Intoxicatie
D
Bloedspiegel

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de meest voorkomende bijwerking van NSAID's?
A
obstipatie
B
maagklachten
C
hoofdpijn
D
koude tenen en vingers

Slide 30 - Quizvraag