Geldrekenen 16 januari 2025

Geldrekenen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Geldrekenen

Slide 1 - Tekstslide

Onze doelen:
- Ik kan geldbedragen benoemen en noteren
· Ik kan gepast betalen
· Ik kan bedragen afronden


Slide 2 - Tekstslide

In welk jaar is de Euro ingevoerd?
A
1999
B
2002
C
2004
D
2010

Slide 3 - Quizvraag

Onze Euro munten

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Onze Euro biljetten

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Zelf aan de slag met geldrekenen

Slide 8 - Tekstslide

Wat ga je doen?

- Zelf rekenen met geld!
- Je krijgt drie bekertjes met geld. Het geld ga je tellen.

Slide 9 - Tekstslide

Bekertje 1 

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel geld zit er in beker 1 ?

Slide 11 - Open vraag

Antwoord beker 1

16,65 

Slide 12 - Tekstslide

Bekertje 2 

Slide 13 - Tekstslide

Hoeveel geld zit er in beker 2 ?

Slide 14 - Open vraag

Antwoord beker 2
183, 25

Slide 15 - Tekstslide

Bekertje 3

Slide 16 - Tekstslide

Hoeveel geld zit er in beker 3 ?

Slide 17 - Open vraag

Antwoord beker 3
1235, 50 

Slide 18 - Tekstslide

Klusjesgeld optellen
HOE DAN ?!

Slide 19 - Tekstslide

Hoe kan ik geldbedragen samen optellen?
Hoe kan ik geldbedragen optellen?
Je doet een klusje voor je familie en krijgt hier geld voor:
Papa :          €2, 20
Mama:         €2, 50
Oma:           €2, 70
Tante:          €1, 50

op papier !!
doen we dat zo:

Slide 20 - Tekstslide

In je bekertje doen we dat zo: 


Stap 1 - Tel de euro's bij elkaar op



Stap 2 - Tel alle centen bij elkaar op.







Slide 21 - Tekstslide

Stap 3
Stap 3- Tel de euro's en de centen bij elkaar op.


................................................................................

Slide 22 - Tekstslide

In mijn portemonnee zit:

Wat kan ik kopen?
A
Blikje fris: €1,50 Broodje: €1,50 Zakje snoep: €2,-
B
Blikje fris: €1,50 Salade: €3,50 Flesje water: €1,-
C
Flesje water:€1,00 Salade: €3,50 Koekjes: €1,50
D
Blikje fris: €1,50 Broodje: €1,50 Wafels: €2,50

Slide 23 - Quizvraag

In mijn portemonnee zit:

Wat kan ik kopen?
A
2 paar schoenen. De schoenen kosten € 26,- per paar.
B
Twee truien De truien kosten €27,50 per stuk
C
Een broek van 45,- en een paar sokken van €7,50
D
Een trui van €27,50 en een broek van €20,-

Slide 24 - Quizvraag

Je moet € 4,10 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 5,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,10 bij.
Wat is het wisselgeld dat je terugkrijgt?
A
€1,10
B
€0,90
C
€0,10
D
€1,00

Slide 25 - Quizvraag

Je moet € 5,20 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 10,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,20 bij.
Hoeveel geld krijg je terug?
Denk aan de komma's en het Euroteken!

Slide 26 - Open vraag

Hoeveel is dit samen?

Slide 27 - Tekstslide

Antwoord

Slide 28 - Tekstslide

Optellen:
Beker 1 + Beker 2 + Beker 3 = ........

Slide 29 - Tekstslide

Einde van deze les!

Slide 30 - Tekstslide