Thema 2 Ecologie klas 4bk

Ecologie
Klas 4
Mevr Kroonstadt

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2,4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Ecologie
Klas 4
Mevr Kroonstadt

Slide 1 - Tekstslide

Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
B
In de ecologie bestuderen we een milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn abiotische factoren?
A
De invloeden afkomstig van de levende natuur
B
De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
C
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
D
A en B

Slide 4 - Quizvraag

Temperatuur is ....
A
Een abiotische factor
B
Een biotische factor
C
Geen biotische en geen abiotische factor

Slide 5 - Quizvraag

Soortgenoten zijn ...
A
biotische factoren
B
abiotische factoren

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveelheid licht is ..
A
een abiotische factor
B
een biotische factor
C
geen abiotische en geen biotische factor

Slide 7 - Quizvraag

Wie eet wie? 

Slide 8 - Tekstslide

Voedselketen

Slide 9 - Tekstslide

Wie eet wie....
Welke kant moet de pijl op? 

Slide 10 - Tekstslide

Wie eet wie....
Welke kant moet de pijl op? 

Slide 11 - Tekstslide

Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Producent vs Consument
Producent= MAAKT zijn eigen 
voedsel en wordt opgegeten. 
De producent is de eerste schakel 
in de voedselkringloop.
Consument= EET een ander 
organisme op. er bestaan 
verschillende rangen (ordes). 

planteneter, vleeseter en alleseter

Slide 13 - Tekstslide

Wie is de producent en wie consument?

Slide 14 - Tekstslide

Voedselketen
Producent    Consument    Consument     Consument Consument
                                  1e orde               2e orde          3e orde           4e orde

Slide 15 - Tekstslide

Reducent 

Breekt dood en verrot materiaal af. Ze zijn echte opruimers! 

Dit kunnen paddestoelen, schimmels en bacterien zijn

Slide 16 - Tekstslide

Voedselketen
Voedselkringloop

Slide 17 - Tekstslide

Voedselweb

Slide 18 - Tekstslide

Biotoop= alle abiotische factoren

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn de vier niveaus van de ecologie van klein naar groot?
A
individu - populatie - levensgemeenschap - ecosystemen
B
levensgemeenschap - ecosystemen - individu - populatie
C
populatie - individu - levensgemeenschap - ecosystemen
D
ecosystemen - levensgemeenschap - populatie - individu

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een levensgemeenschap?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
alle organismen in een bepaald gebied
D
De biotische en abiotische factoren in een bepaald gebied

Slide 21 - Quizvraag

Alle biotische en abiotische factoren in in één gebied samen.
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 22 - Quizvraag

Alle madeliefjes
in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 23 - Quizvraag

Eén populatie kan bestaan uit verschillende soorten organismen.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd gelijk is
B
Als de populatiegrootte heel groot is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Piramides van aantallen
- Niet altijd een piramide vorm!

Slide 29 - Tekstslide

Biomassa
= Het totale gewicht van alle organische stoffen in een organisme


Piramide van biomassa wordt de volgende schakel altijd kleiner en is dus altijd een piramidevorm.

Slide 30 - Tekstslide

Niet alles van het organisme wordt opgegeten dus biomassa en energie verdwijnen. + ontlasting

Slide 31 - Tekstslide

Koolstofkringloop

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Gestroomlijnd

Slide 34 - Tekstslide

Welke dieren hebben de meest gestroomlijnde lichaamsvorm?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 35 - Quizvraag

Welke dieren hebben een zwaar skelet om zijn eigen lichaamsgewicht te kunnen dragen?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 36 - Quizvraag

Zoolganger, teenganger, hoefganger

Slide 37 - Tekstslide

Een voorbeeld van een topganger is...
A
Een kat
B
Een beer
C
Een paard
D
Een mens

Slide 38 - Quizvraag

Teken een zelfverzonnen dier dat in de woestijn leeft en moet kunnen overleven met weinig water.

Slide 39 - Open vraag

Waarvoor worden welke poten gebruikt?

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Vogels
- Steltlopers ( priemsnavel)

- Roofvogel (haaksnavel + klauwen)

- Zangvogel (kegelsnavel en pincetsnavel)

- Watervogel (zeefsnavel + zwemvliezen)

Slide 42 - Tekstslide

Welke stelling is juist?
A
De snavel van vogels zijn aangepast aan hun voedsel
B
De poten van vogels zijn aanpast aan hun omgeving
C
A en B zijn juist

Slide 43 - Quizvraag

Aanpassingen aan de temperatuur
: winter
Wortelrozet

Slide 44 - Tekstslide

Aanpassingen aan vochtigheid
 Droog gebied:
  • groot wortelstelsel
  • Haren of stekels aan planten
  • Weinig en kleine huidmondjes
  • Waslaagje op het blad
  • Water opslaan in de stengels (cactus)

Slide 45 - Tekstslide

Aanpassingen aan vochtigheid
 Vochtig gebied:
  • klein wortelstelsel
  • Kaal en grootte bladeren
  • veel huidmondjes aan het oppervlak
  • Dun waslaagje op het blad

Slide 46 - Tekstslide

Aanpassingen aan de hoeveelheid licht
Zonplanten: groeien het best bij veel licht
Schaduwplant: groeien het best bij weinig licht
Voorjaarsbloeiers: schaduwplanten die in het voorjaar groeien.
Klimplanten: hebben hechtwortels of ranken zodat ze omhoog kunnen klimmen voor zonlicht

Slide 47 - Tekstslide