De mol heeft een cilindrisch (langwerpig rond) gevormd lichaam met een dichte fluwelige donkergrijze tot zwarte vacht. De haren staan recht in zijn huid geplant, zodat de mol onder de grond zowel vooruit als achteruit kan bewegen. De vacht is vuil- en water afstotend, zodat hij niet nat en vies wordt. Het enige wat uit de vacht uitsteekt zijn de neus, de staart en de graaf-poten. De poten (“armen en benen”) van de mol zijn heel kort en eigenlijk niet zichtbaar. Zijn voeten (en “handen”) zijn enorm. Vooral de roze schopvormige voorvoeten zijn groot en naar buiten gericht. Ze hebben vijf vingers met lange stevige nagels en een extra vingerachtig botje zonder nagel (dat heet een sikkelbeentje). Daarmee kan de mol goed graven. Met zijn kleinere achtervoeten werkt hij de grond dan nog verder naar achteren. Zijn nek is zo kort en gespierd dat je die niet ziet. De spitse roze neus is erg beweeglijk en lijkt een beetje op een slurfje. De neuspunt is wat donkerder roze dan de rest. De oogjes zijn niet groter dan een speldenknop en zitten vaak half verstopt onder de vacht. Oorschelpen heeft de mol niet, daar zou hij onder de grond alleen maar last van hebben. Het staartje is vrij kort en staat bijna altijd rechtop. Het is grijzig tot zwart en dun behaard met gevoelige haartjes. Mannetjes zijn iets groter dan vrouwtjes, verder is er geen verschil in uiterlijk.