H1.3 en 2.3 lezen oefentoets

Nederlands
Oefentoets h1.3 en 2.3
Talent Max
1BK

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Oefentoets h1.3 en 2.3
Talent Max
1BK

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Jullie herkennen de titel en deeltitel van een tekst
  2. Jullie herkennen het onderwerp van een tekst
  3. Jullie herkennen de alinea's in een tekst
  4. Jullie herkennen de inleiding, kern en slot van een tekst

Slide 2 - Tekstslide

De letters van de titel zijn meestal kleiner gedrukt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Elke tekst heeft tussenkopjes
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van een tekst?
A
is de titel van een tekst
B
de afbeelding bij een tekst
C
dat waar een tekst over gaat
D
komt niet voor in een tekst

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een illustratie?
A
een afbeelding
B
een titel
C
een tussenkopje

Slide 6 - Quizvraag

Hoe noem je het eerste deel van een tekst
A
kern
B
middenstuk
C
slot
D
Inleiding

Slide 7 - Quizvraag

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?
A
Inleiding, onderwerp en hoofdgedachte
B
Inleiding, slot en hoofdgedachte
C
Inleiding, middenstuk en slot
D
Middenstuk, slot en hoofdgedachte

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een tussenkopje?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron

Slide 9 - Quizvraag

Wat is NIET waar?
Een alinea....
A
..begint altijd op een nieuwe regel.
B
....springt soms bij de eerste regel een beetje in.
C
......gaat over een deel van het onderwerp.
D
.....heeft altijd een tussenkopje.

Slide 10 - Quizvraag

Als je een tekst verkennend leest, kom je al veel over de tekst te weten.
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 11 - Quizvraag

Als je een tekst verkennend leest, lees je ook de titel en de tussenkopjes.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Als je een tekst verkennend leest, lees je ook de kern van de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Uit welke alinea's
bestaat het
middenstuk?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
3 en 4
D
2, 3 en 4

Slide 14 - Quizvraag

Slot
Inleiding
Kern
Vaak de eerste alinea. 

Functie = aandacht trekken van de lezer
Langste deel van de tekst. 

Functie = Schrijver geeft meer informatie over verschillende deelonderwerpen. 
Einde van de tekst. 

Functie = samenvatting geven, antwoord geven op de vraag uit de inleiding

Slide 15 - Sleepvraag

Het onderwerp van de tekst bestaat uit 1 woord of een paar woorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Op welke vraag moet je antwoord geven om het onderwerp van een tekst te vinden?
A
Wat is het belangrijkste stuk tekst?
B
Waarom is de tekst geschreven?
C
Waarover gaat de tekst?

Slide 17 - Quizvraag

Is de volgende bewering waar of niet waar?

Een stukje tekst heet een alinea.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het tussenkopje in deze tekst?

Slide 19 - Open vraag

Welke alinea's geven het middenstuk aan?

Slide 20 - Tekstslide

Welke alinea's geven
het middenstuk aan?
A
4 en 5
B
1 en 2
C
2, 3 en 4
D
3, 4 en 5

Slide 21 - Quizvraag

The end. 

Veel succes met leren en tot woensdag! :-) 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat is geen activerende tekst?
A
advertentie
B
pamflet
C
pop-up
D
ingezonden brief

Slide 24 - Quizvraag

Een activerende tekst ...
A
wil jou als lezer vermaken
B
geeft de mening van de schrijver weer.
C
wil jou als lezer in actie brengen.
D
geeft informatie over een bepaald onderwerp.

Slide 25 - Quizvraag

2 Een afbeelding die een illustratie bij de tekst is

Slide 26 - Open vraag

3 een afbeelding die informatie toevoegt die niet in de tekst staat.

Slide 27 - Open vraag

4 manieren van lezen
verkennend lezen
eerste indruk, titel, plaatjes

nauwkeurig lezen
helemaal lezen om te begrijpen

zoekend lezen
zoeken naar een antwoord

studerend lezen
lezen om te onthouden

Slide 28 - Tekstslide

Welke 4 tekstdoelen zijn er?

Slide 29 - Open vraag

Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren

Slide 30 - Quizvraag

Een tekstdoel is ...
A
het doel dat de lezer heeft met het lezen van de tekst
B
het doel dat in de tekst wordt besproken
C
het doel dat de schrijver heeft met het schrijven van teksten
D
het doel dat de schrijver wil bereiken bij de lezer

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 32 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het hoofddoel van een recept?
A
activeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
informeren

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Instructie
B
Ingezonden brief
C
Stripverhaal
D
Reclamefolder

Slide 35 - Quizvraag

Wat is een informatieve tekst
A
Een tekstvorm
B
Een tekstsoort

Slide 36 - Quizvraag

Wat is geen informatieve tekst?
A
leerwerkboek Talent
B
inhoudsopgave in een boek
C
ingezonden brief
D
website van de huisartspraktijk

Slide 37 - Quizvraag

Wat hoort bij een informatieve tekst?
A
Feiten
B
Lange zinnen
C
Meningen
D
Voorbeelden

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Een stripverhaal
B
reclamefolder
C
Een nieuwsbericht
D
Een filmrecensie

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een informatieve tekst?
A
kookboek
B
anti-rook campagne
C
advertentie
D
recensie

Slide 40 - Quizvraag

Hoi leuke klas!
Nederlands, 26 januari/16 februari





Wie is dit?

Slide 41 - Tekstslide

Sleep de tekstdoelen naar het juiste plaatje
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren

Slide 42 - Sleepvraag