V2 herhaling leerstof toets gram en spelling H345

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Jara /laat/ de hond /uit.


Wat is het onderwerp? Jara

Jara doet iets-> ze laat de hond uit


Als het ONDERWERP de handeling verricht van het WG noem je de zin BEDRIJVEND of ACTIEF.

Slide 7 - Tekstslide

De hond/ wordt/ door Jara/ uitgelaten.

Het onderwerp ondergaat de handeling (het uitlaten).

Als het ONDERWERP de handeling ondergaat, noemen we de zin LIJDEND of PASSIEF.

Slide 8 - Tekstslide

Inna ontvangt een prijs.
A
lijdend/passief
B
bedrijvend/actief

Slide 9 - Quizvraag

Het jurkje wordt door Simone gekocht.
A
Bedrijvend/actief
B
Lijdend/passief

Slide 10 - Quizvraag

Het dressuuronderdeel wordt door Inez goed uitgevoerd.
A
bedrijvend/actief
B
lijdend/passief

Slide 11 - Quizvraag

Maak deze passieve zin actief:

Volgens mij word ik niet serieus genomen door die docent.
A
Volgens mij zal die docent mij niet serieus nemen.
B
Volgens mij nam die docent mij niet serieus.
C
Volgens mij is die docent niet serieus tegen mij.
D
Volgens mij neemt die docent mij niet serieus

Slide 12 - Quizvraag

Maak deze actieve zin passief:

Mijn moeder prijst mijn oom uitbundig.
A
Mijn oom prijst mijn moeder uitbundig.
B
Mijn oom wordt uitbundig door mijn moeder geprezen.
C
Mijn oom zal uitbundig geprezen worden door mijn moeder
D
Mijn oom werd uitbundig geprezen door mijn moeder

Slide 13 - Quizvraag

De nieuwsgierige man luistert aandachtig naar de radio.
Het verliefde meisje kuste de jongen in het park.
In de winter sneeuwt het.
De duiker sprong niet.
De tweelingzussen zagen elkaar na 10 jaar weer.
Ik erger me mateloos aan rotzooi op straat.
Ik wacht al 10 minuten op mijn zusje.
Lieke is gek op haar zusje.
Els is bang voor spinnen.
Hij wacht voor het huis.

Slide 14 - Sleepvraag

Hebben jullie al plannen gemaakt voor de kerstvakantie?
A
Hebben= hww
B
Hebben= zww
C
Hebben= kww

Slide 15 - Quizvraag

De buren zie ik alweer een dakdrager op hun auto monteren.
A
Monteren= hww
B
Monteren= zww
C
Monteren= kww

Slide 16 - Quizvraag

Binnenkort zullen we de verschillende aanbiedingen gaan bestuderen.
A
Gaan= hww
B
Gaan= zww
C
Gaan= kww

Slide 17 - Quizvraag

Het heuvellandschap schijnt daar erg indrukwekkend te zijn.
A
Schijnt= hww
B
Schijnt = zww
C
Schijnt = kww

Slide 18 - Quizvraag

Het heuvellandschap schijnt daar erg indrukwekkend te zijn.
A
Zijn = hww
B
Zijn= zww
C
Zijn= kww

Slide 19 - Quizvraag

Bijwoord
geeft een plaats aan:  hier, daar, rechts, nergens
geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
overige woorden: ook, graag, niet, misschien
vraagwoorden: waar, wanneer, waarom... 

Slide 20 - Tekstslide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:


- Werkwoord

- Ander bijwoord

- Bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Slide 22 - Tekstslide

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Het HELE groene bankje staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 24 - Quizvraag

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 25 - Quizvraag

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

In de zin 'De trein rijdt SNEL:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quizvraag

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 29 - Quizvraag

Waarom heb jij dat gedaan?

'Waarom' is een ....
A
vragend voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bijwoord
D
werkwoord

Slide 30 - Quizvraag