Wat er achter het onderwerp en de werkwoorden kan staan noemen we de rest. Als je vertelt of schrijft over de plaats waar iets gebeurt of over de tijd wanneer iets gebeurt, dan gebruik je bijwoorden van plaats en tijd. Je zet ze aan het einde van het stukje rest in de zin. Als er meerdere bijwoorden in de zin staan, dan komt eerst het bijwoord van plaats (waar?) en dan het bijwoord van tijd (wanneer?).