Spelling les 2 Hoofdletters, leestekens h/v3

Dinsdag 9 september 
Pak een boek en start met lezen

Opdracht HOOFDLETTERS

Opdracht leestekens

timer
5:00
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag 9 september 
Pak een boek en start met lezen

Opdracht HOOFDLETTERS

Opdracht leestekens

timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Je weet wanneer je woorden met een hoofdletter moet schrijven. Je kunt deze categoriseren. 

Je weet wanneer je bepaalde leestekens moet gebruiken in een zin. 


Slide 2 - Tekstslide

timer
0:30
Wanneer gebruik je een hoofdletter in een zin?

Slide 3 - Woordweb

Wanneer een hoofdletter?
  1. Aan het begin van een zin
    • Deze zin heeft een hoofdletter aan het begin. 
  2. Aan het begin van een geciteerde zin
     • Ze schreef: 'Aan het begin van deze zin hoort een hoofdletter.' 

  3. Bij namen van personen en dieren : • Kelly Smit
    • Ilse Debaert • Homer Simpson • Garfield 

  4. Bij aardrijkskundige namen
     • Amsterdam • de Schelde • Leidseplein 

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer een hoofdletter?
  1. De eigennaam van een bedrijf, merk of organisatie
    • het Rode Kruis • café Zeezicht • Lidl • Dafalgan • Côte d'Or 

  2. Talen en dialecten
    • Nederlands • West-Vlaams • Middelnederlands • Standaardnederlands 

  3. Soms bij volkeren Maar alleen als de naam is afgeleid van een aardrijkskundige naam of als het om een specifiek volk gaat.   
  4. West-Vlamingen • Kelten • Eskimo's 
  5. Heilige namen• God • Allah 
  6. Feestdagen en historische gebeurtenissen • Pasen• Pinksteren • Tweede Wereldoorlog • Anjerrevolutie

Slide 5 - Tekstslide

Na een dubbele punt volgt een
A
opsomming
B
citaat
C
opsomming en citaat
D
als de zinnen iets met elkaar te maken hebben

Slide 6 - Quizvraag

Een puntkomma geeft aan dat:
A
er een opsomming volgt
B
er een citaat volgt
C
dat er een opsomming en citaat volgen
D
de twee zinnen iets met elkaar te maken hebben

Slide 7 - Quizvraag

Opdracht Leestekens
Werk in drietallen
Persoon 1 schrijft de leestekens op bij zin 1, 2, 3, 4
Persoon 2 schrijft de leestekens op bij zin 5, 6, 7
Persoon 3 schrijft de leestekens op bij zin 8, 9, 10

Na 5 minuten gaan we uitwisselen in je drietal. Aan het einde van de les nakijken. 
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht leestekens stencil
  1. De wethouder zei: 'Dat plan voer ik niet meer uit, dat zal mijn opvolger moeten doen.'
  2. 'Als ik mijn huiswerk af heb,' zei Guus, 'kom ik nog even wat chillen.'
  3. Hij dacht nog: 'Waarom heb ik dat niet eerder gedaan?'
  4. De leraar vroeg wie het ook zouden doen.
  5. Loop nou eens door!

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht leestekens stencil
  1. Onze kantine heeft tegenwoordig een veel groter aanbod: chips, broodjes gezond, broodje koket, gevulde koeken, cola, sinas, enz.
  2. Ik kijk graag naar het programma 'De wereld draait door'.
  3. 'Zullen we volgend jaar weer naar Praag gaan,' vroeg de mentor, 'of willen jullie naar Barcelona?'
  4. 's Winters ben ik veel actiever dan 's zomers.
  5. 'Lieverd, ik hou echt van je,' zei hij tegen zijn prinses.

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag 
Maken: Wikiwijs opdracht 8 


Klaar? Opdrachten nakijken via LessonUp
Filmpjes kijken voor de les van morgen

Slide 11 - Tekstslide