Bijna vakantie quiz

Bijna vakantie!
Quiz!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bijna vakantie!
Quiz!

Slide 1 - Tekstslide


Wat voor een soort tekst is dit?

A
gedicht
B
instructie
C
krantenartikel
D
voorleesboek

Slide 2 - Quizvraag

Een uitdrukking

Zo gezond als een ...
A
vis
B
hond
C
kip
D
pauw

Slide 3 - Quizvraag

In welke zin staan precies DRIE werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de bibliotheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 4 - Quizvraag


Wat is geen werkwoord?
A
ben
B
haar
C
geweest
D
loop

Slide 5 - Quizvraag

Welke vlag is de Nederlandse vlag?
A
B
C
D

Slide 6 - Quizvraag

DE auto rijdt snel.
Wat voor soort woord is DE?
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

'Vind je kaas lekker?'
Wat is het beste antwoord?
A
Ja, ik vind kaas niet lekker.
B
Ik zie wel.
C
Goed idee.
D
Ja, ik vind kaas erg lekker.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de hoofdstad van Nederland?
A
Den Haag
B
Zwolle
C
Rotterdam
D
Amsterdam

Slide 9 - Quizvraag

Aan welke zee ligt Nederland?
A
de Middellandse Zee
B
de Stille Oceaan
C
De Adriatische zee
D
de Noordzee

Slide 10 - Quizvraag

Waar is dit?
A
Rotterdam
B
Zeeland
C
Middelburg
D
Scheveningen

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel provincies heeft Nederland?
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de meest bekende bloem van Nederland?
A
De hyacint
B
De tulp
C
De krokus
D
Een madeliefje

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
pizza?
A
pizza's
B
pizzas
C
pizza'z
D
pizzaz

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van woning?
A
Woningkje
B
Wonikje
C
Woninkje
D
Woning'tje

Slide 15 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 16 - Quizvraag

Wie is de belangrijkste persoon in de politiek?
A
De burgemeester
B
De koning
C
De president
D
De minister-president

Slide 17 - Quizvraag

Hoeveel mensen wonen er ongeveer in Nederland?
A
18 miljoen
B
17 miljoen
C
15 miljoen
D
16 miljoen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is Nederlands jongste provincie?
A
Limburg
B
Flevoland
C
Noord Brabant
D
Zeeland

Slide 19 - Quizvraag

Welke rivier stroomt er door Nederland?
A
de Rijn
B
de Amazone
C
de Donau
D
De Nijl

Slide 20 - Quizvraag

Hoe heten
deze schoenen?
A
lompen
B
klompen
C
klunen
D
klonen

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heet de langste dijk van
Nederland?
A
Kinderdijk
B
Beukelsdijk
C
Afsluitdijk
D
Kleuterdijk

Slide 22 - Quizvraag

Wat is dit?
A
kroket
B
gehaktstaaf
C
bitterbal
D
frikandel speciaal

Slide 23 - Quizvraag

Wie is de kroonprinses?
A
B
C
D

Slide 24 - Quizvraag

Uit welk land komt koningin Máxima?
A
Brazilië
B
Argentinië
C
Mexico
D
Paraguay

Slide 25 - Quizvraag

Welk gebakje wordt er het meest gegeten op Koningsdag?
A
B
C
D

Slide 26 - Quizvraag


Hoe heet onze koning?
A
Willem
B
Willem-Alexander
C
Alex
D
Xander

Slide 27 - Quizvraag

Wat zeggen ze in Brabant als ze weg gaan?
A
Houdoe
B
Doei
C
Dikke doei
D
Daaag

Slide 28 - Quizvraag

Je moet de worst opwarmen.
Wat is de juiste imperatief?
A
Opwarm de worst.
B
Warm op de worst.
C
De worst warm op.
D
Warm de worst op.

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord past hierbij?
betalen-rekening-
A
bord
B
fooi
C
boos
D
boon

Slide 30 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik kan niet komen, want ik ben ziek.
B
Ik kan niet komen, want ik ziek zijn.
C
Ik kan niet komen, want ik ziek ben.
D
Want ik ziek ben, ik kan niet komen.

Slide 31 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Hij loopt naar school, omdat hij heeft geen fiets.
B
Hij loopt naar school, omdat hij geen fiets heeft.
C
Hij loopt naar school, omdat geen fiets heeft hij.
D
Hij loopt naar school, omdat geen fiets hij heeft.

Slide 32 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Hij wast af het bord.
B
Hij afwassen het bord.
C
Hij afwast het bord.
D
Hij wast het bord af.

Slide 33 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de zomer in Nederland?
A
bliksem
B
zon
C
sneeuw
D
regen

Slide 34 - Quizvraag

Welke kleur stoel zie je niet?
A
geel
B
paars
C
roze
D
rood

Slide 35 - Quizvraag

En de winnaar is.......

Slide 36 - Tekstslide

Fijne vakantie!

Slide 37 - Tekstslide