Examentraining 2 Quiz

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Examentraining 2 Quiz

Woorden met een tekstverband

Basiswoorden

Begründung

1. beredeneerd
2. grond van de zaak
3. basis
4. beredenering

Folgerung

in Frage stellen

1. een vraag stellen
2. vragend maken
3. in twijfel trekken
4. aan de vraag twijfelen

Welk verband is een: Steigerung

Rückschluss

1. gevolgtrekking
2. conclusie
3. terughoudend
4. terugsluizen

Verharmlosung

Weiterführung

1. voortgang beschrijvend
2. voortzetting
3. opsomming
4. reden

Zuspitzung is een

1. conclusie
2. gevolg
3. versterking
4. algemenisering

Bestätigung

schliessen aus

1. uitsluiten
2. afsluiten
3. concluderen uit
4. geconcludeerd

erwähnen

1. huilen
2. noemen
3. bewenen
4. onnoemelijk

bisher (en ook bislang)

1. tot
2. toe
3. tot en/of toe
4. tot nu toe

manchmal

1. soms
2. af en toe
3. vaak
4. te veel

schon

1. al
2. mooi
3. steeds
4. reeds

rasch

1. razend
2. razendsnel
3. snel
4. sneller

fehlen

heuchlerisch

1. hogerop
2. hypocriet
3. huichelachtig
4. heuvelachtig

Empörung

scheitern

1. ergens lak aan hebben
2. ongeluk
3. ontmoedigd
4. mislukken

Gleichgültig(keit)

1. onverschillig(heid)
2. verschil(lig)
3. gelijkwaardig
4. gelijk zijn

fordern - fördern

1. eisen - stimuleren
2. eisen - eiser
3. eiser - stimulans
4. eisende - presterende

leisten

1. prestatie
2. presteren
3. presentatie
4. pressen

überfordert

angeblich

1. zogenaamd
2. aangevend
3. zodoende
4. aangedaan

Bilanz

1. balanceren
2. het resultaat
3. de balans
4. goedkoop

Fazit

1. resultaat
2. facet
3. falend
4. faciliteren

Bundesland

1. deelstaat
2. vrij handelsstaat
3. provincie
4. gedeelde staat

sich beschäftigen

1. zich zakelijk bezighouden
2. zich bezighouden
3. beziggehouden worden
4. bezigheid

sich bewerben

1. reclame maken
2. economische activiteit
3. beschermen
4. solliciteren

Gedächtnis

1. gedachte
2. nagedachtenis
3. geheugen
4. computergeheugen

kündigen

Fall (mv=Fälle)

1. het geval
2. de naamval
3. de val
4. gevallen

Auf Grund / aufgrund

1. op de vloer
2. gevloerd
3. grondig
4. op grond van

leicht (ook: einfach)

unterscheiden

steuern

1. belasten
2. sturen
3. belasting
4. stuurs

das Hirn

1. het horen
2. het ree
3. de hersenen
4. de gehoorschelp

vorbeugen

1. voorover buigen
2. ombuigen
3. buiging
4. voorkomen

Behörde

1. overheid/autoriteiten
2. behoren tot/bij
3. hindernis
4. horde

Verfahren