Je gebruikt de present continuous om aan te geven dat iets nu gebeurt:
Hij is een brief aan het schrijven. He is writing a letter.
Ze is aan het lezen. She is reading.
Ik ben aan het lopen. I am walking.Jij bent aan het werken. You are working.
Ze zijn aan het praten. They are talking.
Ik ben aan het koken. I am cooking.
Hij is voetbal aan het spelen. He is playing football.