Woordsoorten

Woordsoorten
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoort - werkwoord
Een werkwoord is een woordsoort.
Het woord dat zegt wat iets of iemand doet of overkomt:
werkwoord.

Vervoegen:
Lachen - lach / lacht / lachen / lachte / lachten / gelachen / lachend.




Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
    vb. Hij speelt met de hond in de sneeuw.  
    Met de hond is geen lv, want begint met een voorzetsel.

Er staat dus niet in elke zin een lijdend voorwerp! 
(hangt af van het werkwoord)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie
Bijvoeglijknaamwoord met een werkwoord:

Zo kort mogelijk
Het huis is afgebrand: Het afgebrande huis. 

Stoffelijk bijvoeglijknaamwoord: Waar het van gemaakt is. 
Het plastic tasje, de houten stoel. 
timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg woordsoorten
Wie doet het? (ond)
Wat doet mijn vader? (pv)
Wat repareert mijn vader? (lv)
Mijn vader
repareert
de auto.
Bez. vnw.
znw
ww
lw
znw
1
Woordsoortbenoeming => Uit welke soorten woorden bestaan zinsdelen. R

Slide 6 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Lidwoord (lw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel te veel gegeten.
A
Zelfstandig naamwoord(zn)
B
Werkwoord (ww)

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die ogen van ....
A
jou
B
jouw

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit zijn ........ ogen
A
jou
B
jouw

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze tas is van ........
A
jou
B
jouw

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat is ......... tas
A
jou
B
jouw

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets het bezit is van iemand of iets.
A
peroonlijk
B
bezittelijk

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

‘Uw’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Welke zijn bezittelijk? (2)
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij zag hem op straat.
Zij en hem zijn:
A
persoonljk
B
bezittelijk

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft haar fiets geleend.
Hij is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft haar fiets geleend.
Haar is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Deze slide heeft geen instructies