afronden 2.4 + UL 2.5 + posters SOA´s

Welke groepen hadden meest juiste tekeningen van 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welke groepen hadden meest juiste tekeningen van 

Slide 1 - Tekstslide

Afronden leerdoelen 2.4

  • Ik kan beschrijven welke veranderingen er in het lichaam van een vrouw plaatsvinden met voor en na de bevruchting.
  • Ik kan de verschillen in de functie van zaadcellen en eicellen noemen.
  • Ik kan de embryonale ontwikkeling beschrijven.
  • Ik kan beschrijven hoe eeneiige en twee-eiige tweelingen ontstaan. 

Slide 2 - Tekstslide

Log in op deze lessonup!

Slide 3 - Tekstslide

Na de bevruchting bevat een bevruchte eicel ...
A
23 chromosomen
B
23 chromosomenparen
C
46 chromosomenparen

Slide 4 - Quizvraag

Na de bevruchting vindt in de bevruchte eicel celdeling plaats. Is dit mitose of meiose?
A
Mitose
B
Meiose

Slide 5 - Quizvraag

Wat is bevruchting ?
A
De kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel .
B
Als de eicel gaat innestelen in de baarmoeder.
C
Als de eisprong plaatsvindt.
D
Als de vrouw ongesteld wordt.

Slide 6 - Quizvraag

een vrouw kan zwanger worden
A
14 dagen na de 1e dag van de menstruatie
B
tijdens de menstruatie
C
28 dagen na de menstruatie
D
7 dagen na de menstruatie

Slide 7 - Quizvraag

1. Een vrouw die zwanger is heeft geen menstruatie meer.
2. Een vrouw die zwanger is heeft geen ovulaties meer.
A
1 is waar , 2 is niet waar
B
1 is niet waar, 2 is waar
C
1 en 2 zijn waar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Hoe lang is een vrouw zwanger
A
36 weken
B
40 weken
C
30 weken
D
38 weken

Slide 9 - Quizvraag

Innesteling
Ovulatie
Menstruatie

Slide 10 - Sleepvraag

Ovulatie
Bevruchting
Eerste celdelingen
Innesteling

Slide 11 - Sleepvraag

De navelstreng verbindt het embryo (foetus) met de placenta, uit hoeveel bloedvaten bestaat de navelstreng?
A
1 Navelstrengader & 2 Navelstrengslagaders
B
1 Navelstrengslagader & 2 Navelstrengaders
C
3 Navelstrengaders
D
3 Navelstrengslagaders

Slide 12 - Quizvraag

Vanaf welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
10
B
18
C
14
D
12

Slide 13 - Quizvraag

Wat is HCG?
A
één hormoon
B
één aminozuur
C
onderdeel van de placenta
D
onderdeel van de blastula

Slide 14 - Quizvraag

Door wat wordt het hormoon HCG gemaakt?
A
de placenta
B
het gele lichaam
C
het embryo
D
de follikels

Slide 15 - Quizvraag

Wat is WEL een functie van hCG?
A
het zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies wordt afgestoten voor een volgende zwangerschap.
B
Zorgt ervoor dat het gele lichaam in stand blijft; Het voorkomt zo dat er een nieuwe eicel gaat rijpen.
C
Stimuleren de ontwikkeling van het embryo en de foetus.
D
Zorgt ervoor dat het follikel gaat groeien en daarna zal rijpen tot er een ovulatie plaatsvindt.

Slide 16 - Quizvraag

Placenta
Embryo
Vruchtvliezen
Vruchtwater
Navelstreng

Slide 17 - Sleepvraag

De hoeveelheden zuurstof, koolstofdioxide en glucose in het bloed van een navelstrengader worden vergeleken met die in een navelstrengslagader.

Welke van de volgende stoffen komt of welke komen in het bloed van een
navelstrengslagader in hogere concentratie voor dan in het bloed van een navelstrengader?

A
Alleen zuurstof
B
Alleen koolstofdioxide
C
Zuurstof en glucose
D
Koolstofdioxide en glucose

Slide 18 - Quizvraag

Een foetus zwemt in vruchtwater. Het vruchtwater heeft meerdere functies.
Noem één functie van het vruchtwater.

Slide 19 - Open vraag

Twee-eiige tweeling
Eeneiige tweeling
Hetzelfde DNA
tweeling is een jongetje en een meisje 

Slide 20 - Sleepvraag

Een twee-eiige tweeling is een tweeling die ontstaan is uit?
A
één eicel en één zaadcel
B
twee eicellen en twee zaadcellen
C
één eicel en twee zaadcellen
D
twee eicellen en 1 zaadcel

Slide 21 - Quizvraag

Lessonup afsluiten en Chromebook dicht

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoel 2.5 
Ik kan beschrijven welke fasen tijdens de geboorte worden doorlopen. 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Bevalling
De geboorte gaat in vijf stappen:
  • indaling
  • ontsluiting
  • breken van de vruchtvliezen
  • uitdrijving
  • nageboorte

Slide 25 - Tekstslide

 indaling
Begint een paar weken voor de bevalling.
Hierbij zakt het hoofdje van de foetus naar beneden. 

Slide 26 - Tekstslide

De ontsluiting & 
breken van de vruchtvliezen

De bevalling begint vaak met weeën.  Hierbij trekken spieren in de baarmoederwand steeds vaker en krachtiger samen. 

Tijdens de weeën worden de baarmoederhals en baarmoedermond wijder, dit heet ontsluiting.

Hierbij breken meestal de vruchtvliezen, waardoor het vruchtwater voor een deel naar buiten komt. 

Slide 27 - Tekstslide

Volledige ontsluiting

De opening die bij de ontsluiting ontstaat, moet groot genoeg zijn voor het hoofdje van de foetus. Bij volledige ontsluiting is de diameter van de opening 10 centimeter. 

Slide 28 - Tekstslide

De uitdrijving



Na volledige ontsluiting vindt de uitdrijving plaats. De weeën worden dat steeds krachtiger en de spieren in de buikwand gaan ook samentrekken. Met deze persweeën wordt de baby naar buiten geperst. 

Slide 29 - Tekstslide

Nageboorte

Slide 30 - Tekstslide

Nageboorte

Slide 31 - Tekstslide

Nageboorte
Direct na de bevalling begint de baby meestal te huilen. 
Dat is een goed teken; de baby haalt adem.
 
Na een tijdje wordt de navelstreng afgeklemd en doorgeknipt. 
Het stukje van de navelstreng van de baby droogt uit en valt na ongeveer een week af.
Hierbij ontstaat bij het kind een litteken; de navel. 

Slide 32 - Tekstslide

Nageboorte is nog niet afgelopen;
Want nadat de baby is geboren, ontstaan er na ongeveer een kwartier naweeën.  Dit zijn samentrekkingen van de baarmoederwandspieren. 

Hierdoor komen de placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen via de vagina naar buiten. Dit is de nageboorte. 

De naweeën en nageboorte worden geregeld door hormonen.

Slide 33 - Tekstslide

Maak nu met potlood 

in je papieren boek 

op blz. 110 t/m 111

opdracht 1 t/m 4

Slide 34 - Tekstslide

Nakijken opdracht 1 t/m 4

Slide 35 - Tekstslide

5 Geboorte    KENNIS
1 a  1 indaling
       2 ontsluiting
       3 breken van de vliezen
       4 uitdrijving
       5 nageboorte
 1b De baarmoedermond gaat open.
1c = E uitdrijving
1d =  uitdrijving
1e =  x C placenta
         x D resten van de navelstreng
         x E vruchtvliezen

Slide 36 - Tekstslide

2 Samenvatting
1 Indaling: Het hoofd van de foetus gaat verder naar beneden liggen in het bekken tegen de
baarmoedermond aan.
2 Ontsluiting: De baarmoedermond gaat door weeën open naar tien centimeter (doorsnede).
3 Breken van de vliezen: De vruchtvliezen breken; er komt vruchtwater naar buiten.
4 Uitdrijving: Met persweeën wordt de baby naar buiten geperst.
5 Nageboorte: De placenta, vruchtvliezen en deel van de navelstreng worden geboren.

Slide 37 - Tekstslide

INZICHT
3a = D – A – E – G – B – F – C.
3b = Door minder of geen hormonen neemt de toeschietreflex af. Er komt dan minder melk naar de tepel. Hierdoor krijgt het kind minder melk binnen.
3c = 
De baby heeft dan tijdens de zwangerschap ook al minder voedingsstoffen en zuurstof ontvangen. Daardoor heeft de baby waarschijnlijk een lager geboortegewicht. Hij heeft dan
juist meer melk nodig om te groeien. Door het roken krijgt de baby minder melk dan hij zou moeten krijgen. Hierdoor kan hij ondervoed raken.

Slide 38 - Tekstslide

4a =
De poep in het vruchtwater kan ‘ingeademd’ worden door de baby en zo in de luchtwegen en longen terechtkomen. Dat kan problemen geven, zoals ontsteking van de luchtwegen en ademhalings-problemen na de geboorte. (De foetus kan de poep ook inslikken, maar dat is niet schadelijk.)
4b =
Als de vliezen niet gebroken zijn, verliest een vrouw ook geen vruchtwater. Dan kan ze niet zien of er poep in het vruchtwater zit.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide