Les 6: Taalfouten

Taalvouten
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Taalvouten

Slide 1 - Tekstslide

Veelvoorkomende fouten
Taalfouten: grammatica, samenstellingen, verkeerd woordgebruik, spellingsfouten.

Stijlfout: foutieve samentrekking/verwijzing 

Slide 2 - Tekstslide



Voor de beste oliebollen ga je natuurlijk naar de...


Slide 3 - Tekstslide

Voor de lekkerste oliebollen ga je natuurlijk naar de...
A
oliebollen speciallist
B
oliebollen specialist
C
oliebollenspeciallist
D
oliebollenspecialist

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide



Wat gaat er fout in deze tekst?


Slide 6 - Tekstslide

Wat gaat er fout in deze tekst?
A
houd
B
van
C
dan
D
Er gaat niks fout in deze tekst.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Hoe zou jij dit formuleren?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

dit is...
A
onhygiënisch
B
moord
C
een foutieve samentrekking

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Me/mij/mijn, je/jou/jouw, u/uw
ons/onze



Wanneer je een bezit aangeeft (en dat bezit direct erachter staat) gebruik je mijn, jouw, uw. onze. 

Ik ben mijn laptop vergeten
Je bent jouw laptop vergeten
Dat is onze keuze

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 22 - Open vraag

Als of dan
Gebruik 'als' bij vergelijkingen
Mijn scooter is net zo snel als die van jou.

Gebruik 'dan' bij een verschil
Seizoen 2 van die serie vind ik slechter dan seizoen 1
Ik denk dat ik beter in zingen ben dan jij

Slide 23 - Tekstslide

Hans loopt even hard als mij/ik
Hans loopt even hard als ik loop

Laura heeft een mooiere stem dan ik (heb)
Bij twijfel kun je de zin aanvullen met woorden die in het eerste deel van de zin al werden gebruikt. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Na de les ga ik een broodje kopen

Ik ga naar huis

Slide 26 - Tekstslide

Je gebruikt 'naar' in alle andere situaties.

Heb je het naar je zin hier?
Naar aanleiding van ons telefoongesprek, stuur ik u deze mail. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide