TH 2(H5) - DNA - BS1

Thema 4 DNA

B1 Bouw en functie van DNA 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 DNA

B1 Bouw en functie van DNA 

Slide 1 - Tekstslide

Het volgende hoofdstuk wat we gaan behandelen is er een uit het 5de klas boek. Omdat jullie hier geen toegang dit thema als PDF document op classroom en krijgen jullie eenmaal een kopie. Hierin staan zowel de tekst als de vragen.

Slide 2 - Tekstslide

planning
is onderdeel van TW1 met thema 1

-> let op vakantie vanaf 16 oktober
-> daarna thema voortplanting

+ practicum 

Slide 3 - Tekstslide

Wat weten jullie al over DNA?

Slide 4 - Open vraag

Leerdoelen - BS1
Na deze les kun je:
  •  de bouw en functies van DNA beschrijven

Slide 5 - Tekstslide

begrippen BS1
DNA
genoom
mtDNA
kernDNA
nucleïnezuur
nucleotide
desoxyribose
adenine (A)
thymine (T)
cytosine (C)
guanine (G)
enkelstrengs DNA
basenparing
basenpaar
dubbelstrengs DNA
helixstructuur
sequentie
gen
niet-coderend DNA
repetitief DNA

Slide 6 - Tekstslide

DNA 
  • desoxyribonucleïnezuur
  • zit in de celkern
  • bevat de instructies waarmee de ribosomen de eiwitten synthetiseren (produceren)

Slide 7 - Tekstslide

DNA
genoom 
  • geheel aan erfelijke informatie in een cel
  • +/- 3,2 miljard bouwstenen (ACTG)

Slide 8 - Tekstslide

DNA
genoom 
  • geheel aan erfelijke informatie in een cel
  • +/- 3,2 miljard bouwstenen (ACTG)

Slide 9 - Tekstslide

DNA - bouwstenen
nucleotiden (naar eerste ontdekking in nucleus)
nucleïnezuur
  • monosacharine = suiker: deoxyribose
  • fosfaatgroep 
  • stikstofbase:
     A = adenine
     T = thymine
     C = cytosine
     G = guanine 

Slide 10 - Tekstslide

DNA - DesoxyriboNucleicAcid - desoxyribonucleïnezuur
DNA is opgebouwd uit 4 verschillende bouwstenen (nucleotide); A,C,T,G 
Het verschil tussen de 4 bouwstenen is een andere stikstofbase






           A                       C                    T                   G

Slide 11 - Tekstslide

DNA - bouwstenen
nucleotiden:
aan elkaar gekoppeld
- lange keten - enkelstrengs DNA

- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v. 
baseparing aan elkaar verbonden 
  • A's met T's 
  • C's met G's 

Slide 12 - Tekstslide

DNA - bouwstenen
nucleotiden:
aan elkaar gekoppeld
- lange keten - enkelstrengs DNA

- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v. 
baseparing aan elkaar verbonden 
  • A's met T's 
  • C's met G's 

Slide 13 - Tekstslide

DNA - bouwstenen
- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v. 
baseparing aan elkaar verbonden 
  • A's met T's 
  • C's met G's 

combi's: (BINAS 71)
AT (beide hoekig)
CG(beide rond) 

Slide 14 - Tekstslide

Enkelstrengs DNA (ssDNA)
Door verschillende bouwstenen aan elkaar te koppelen ontstaat een lange keten (enkelstrengs DNA). Bij het koppelen wordt de fosfaat aan de desoxyribose (suiker) gekoppeld. De fosfaat en desoxyribose vormen een keten waar                                                  de stikstofbase uitsteken.






     

Slide 15 - Tekstslide

dubbelstrengs DNA (dsDNA)
De stikstofbase van een enkelstrengs DNA molecuul kunnen binden met stikstof van een ander enkelstrengs DNA molecuul. Dit kan alleen wanneer de basen complementair zijn aan elkaar (tegenovergesteld) oftewel op elkaar passen.






     

Slide 16 - Tekstslide

complementaire nucleotiden

Slide 17 - Tekstslide


Welke nucelotiden zijn complementair aan elkaar?

Slide 18 - Open vraag

wat is de complementaire base van:
A (adenine)?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)

Slide 19 - Quizvraag

wat is de complementaire base van:
G (guanine) ?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)

Slide 20 - Quizvraag

wat is de complementaire base van:
T (thymine )?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)

Slide 21 - Quizvraag

wat is de complementaire base van:
C (cytosine)
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)

Slide 22 - Quizvraag

wat is complementair aan:
TAGCAT
A
ACGTCT
B
ATCGTA
C
TAGCAT
D
TTCCAA

Slide 23 - Quizvraag

dubbelstrengs DNA (dsDNA)
Door binding van complementaire stikstofbasen ontstaat dus dsDNA. De vorm die dsDNA aanneemt wordt een helixstructuur genoemd. 

Slide 24 - Tekstslide

dubbelstrengs DNA (dsDNA)
Vaak wordt dsDNA vereenvoudigt weer gegeven zoals hieronder

Slide 25 - Tekstslide

DNA
genoom 

  • 3,2 miljard bouwstenen (ATCG)
  • ATCG naast elkaar = sequentie 

Slide 26 - Tekstslide

DNA
genoom 

  • 3,2 miljard bouwstenen (ATCG)
  • ATCG naast elkaar = sequentie 
daarom zijn er stukken die coderen en niet-coderen
  • 98,5% is niet-coderend DNA
  • 1,5% codeert dus wel = gen

Slide 27 - Tekstslide

DNA
niet-coderend DNA
  • stukken die veel herhaald worden
  • repetitief DNA
  • heeft wel een functie! 
     - regulatie
     - bescherming

Slide 28 - Tekstslide

DNA - waar?
celkern 
  • kernDNA 
mitochondriën
  • mtDNA
chloroplasten 
  • cDNA 
andere plastiden

Slide 29 - Tekstslide

DNA - waar? + hoe?
celkern - chromosomen 
  • kernDNA 
mitochondriën - circulair
  • mtDNA
chloroplasten - circulair
  • cDNA 
andere plastiden

Slide 30 - Tekstslide

Genoom - al het DNA in de cel
eukaryoot - cel met een kern bijvoorbeeld, plant, dier, schimmel

genoom dierlijke cel:
kernDNA
mitochndriaal DNA(mtDNA)


genoom plantaardige cel:
kernDNA 
mitochndriaalDNA (mtDNA)
DNA in bladgroenkorrels

Slide 31 - Tekstslide

Genoom - al het DNA in de cel
prokaryoot = cel zonder kern, bijvoorbeeld een bacterie 

Bij een prokaryoot ligt het DNA in het cytoplasma als een cirkel (circulair DNA) Daarnaast bevat een bacterie vaak ook korte stukjes circulair DNA (plasmide



Slide 32 - Tekstslide

circulair DNA
mitochondriën en
chloroplasten hebben 
circulair DNA 
net als bepaalde bacteriën
en virussen
  • deze kunnen onafhankelijk 
     functioneren door eigen DNA! 

Slide 33 - Tekstslide

DNA in getallen
  • Een mens heeft per cel 46 chromosomen
  • Deze chromosomen bestaan uit 2 meter DNA
  • Per cel heeft een mens 3 miljard basenparen
  • Een mens heeft 65.000.000.000.000 cellen
  • Tussen mensen onderling maar 0,1% variatie in hele genoom (Totale set van erfelijke informatie)
  • Met chimpansee 2% verschil

Slide 34 - Tekstslide

DNA 

Slide 35 - Tekstslide

DNA 
hoe past dit in een celkern in de cel? 

Slide 36 - Tekstslide

DNA in een eukaryoot
opgerold tot:
  • helix
  • spiraal
  • dikke draad
  • chromosoom

Slide 37 - Tekstslide

DNA in een eukaryoot
opgerold tot:
  • helix 
  • spiraal
  • dikke draad
  • chromosoom
zo past het in de 
celkern!!

Slide 38 - Tekstslide

Gen
Niet al het DNA bevat informatie. Een gen is een stukje van een DNA molecuul dat de code bevat (bijv oogkleur) om eiwit van te maken. Veel DNA in de celkern bevat geen code en noemen we niet-coderend DNA
Het DNA bevat informatie (de DNA sequentie) die kan worden omgezet in eiwitten. Met eiwitten kan dan een organel of cel worden gebouwd. Kortom, DNA bevat informatie over de bouwstenen (aminozuren) van eiwitten en dus cellen. 

Slide 39 - Tekstslide

begrippen BS1 (deel 1)
DNA -> erfelijk materiaal, desoxyribonucleinezuur
genoom - > al het erfelijke materiaal
mtDNA -> mitochondriaal DNA
kernDNA -> DNA in de celkern
nucleïnezuur -> een DNA molecuul ontdekt in celkern
nucleotide -> bouwsteen van DNA uit dexocyribose, fosfaat en stikstofbase -> in het DNA: adenine (A), thymine (T), cytosine (C), guanine (G)
desoxyribose -> monosacharine (suiker) in de nucleotide

Slide 40 - Tekstslide

begrippen BS1 (deel 2)
enkelstrengs DNA -> keten van nucleotiden
basenparing -> verbinding van 2 nucleotiden
basenpaar -> A met T en C met G
dubbelstrengs DNA -> 2 complementaire nucleotiden ketens
helixstructuur -> spiraal structuur van het DNA
sequentie -> volgorde van de nucleotiden
gen -> stuk van het DNA dat codeert voor een eiwit
niet-coderend DNA -> DNA dat niet codeert voor een eiwit
repetitief DNA -> herhalingen van nucleotidesequenties

Slide 41 - Tekstslide

1. In welke celorganellen van een bladcel bevindt zich het genoom van een tomatenplant? (combinatie)
A
celkern
B
mitochondriën
C
chloroplasten
D
golgi apparaat

Slide 42 - Quizvraag

2. Elke menselijke cel bevat vele honderden mitochondriën en in elk mitochondrium bevinden zich twee tot tien kopieën van het mtDNA. Het mtDNA bevat genen waarmee mitochondriën eigen eiwitten maken en zichzelf kunnen reproduceren.
-> Kunnen mitochondriën met informatie van het kernDNA worden opgebouwd? Leg je antwoord uit.

Slide 43 - Open vraag

2. Elke menselijke cel bevat vele honderden mitochondriën en in elk mitochondrium bevinden zich twee tot tien kopieën van het mtDNA. Het mtDNA bevat genen waarmee mitochondriën eigen eiwitten maken en zichzelf kunnen reproduceren.
-> Van wie is het mtDNA in de cellen van een embryo afkomstig? Leg je antwoord uit.
A
Het mtDNA is afkomstig van de moeder. Het erft over via eicellen en niet via zaadcellen.
B
Het mtDNA is afkomstig van de vader. Het erft over via eicellen en niet via zaadcellen.
C
Het mtDNA is afkomstig van de moeder. Het erft over via zaadcellen en niet via eicellen.
D
Het mtDNA is afkomstig van de vader. Het erft over via zaadcellen en niet via eicellen.

Slide 44 - Quizvraag

Mitochondriale overerving is kenmerkend voor bepaalde aandoeningen.
-> Waardoor komen deze aandoeningen vaak tot uiting in weefsels en organen die veel energie nodig hebben?
A
mitochondriën spelen een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie uit zuurstof
B
chloroplasten spelen een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie uit zuurstof
C
mitochondriën spelen een belangrijke rol in de vorming van eiwitten
D
mitochondriën spelen een belangrijke rol bij de opslag van het DNA

Slide 45 - Quizvraag

huiswerk
Lees bs2 in je boek ( of op classroom) 
en maak opgave 1 t/m 4.

Slide 46 - Tekstslide