regelmatige werkwoorden in de t.t. met stam op -d of -t

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

regelmatige werkwoorden in de t.t. met stam op -d of -t

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?

1. het hele werkwoord + t
2. de hij vorm
3. het hele werkwoord
4. het hele werkwoord -en of -n

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord

1. Partytent
2. feesttenten
3. circustent
4. feestenten

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

stam + st

stam + e

stam + t

stam + en

stam + t

stam + en

Ich ...... einen Brief (schreiben)

1. schreib
2. schreibe
3. schreibt
4. schreiben

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)

1. gehe
2. gehst
3. geht
4. gehen

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)

1. mache
2. machst
3. macht
4. machen

Siehst du das Kind? Es ... seine Eltern. [suchen]

Seit wann ... du?

1. reitet
2. reitest

Warum ... er nicht?

1. antwortet
2. antwortest

Tim und Laura ... nicht mehr mit mir.

1. reden
2. redet

( reden )
... du gern über Geld?

( antworten )
Ich ... immer schnell im Chat.

reiten
Meine Schwester ... ein braunes Pony.

vinden
Wie ... du den neuen Supermarkt?

werken
Mein Freund ... in einem Kleidergeschäft.