2H3 - Oefentoets Kapitel 3

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

2H1 - Oefentoets Kapitel 3

Inhoud oefentoets

• Woordjes
• Grammatik A (Zinsontleding)
• Grammatik B (Der- en ein-Gruppe in de 1e en 4e naamval)
• Grammatik C (Du of Sie?)
• Grammatik D (Zinsontleding)
• Grammatik E (derde naamval)

Vertaal:
die Birne

Vertaal:
beliebt

Vertaal:
de vork

Vertaal:
erklären

Vertaal:
der Sieger

Vertaal:
bedeuten

Vertaal:
de koffie

Grammatik A - Zinsontleding

Welke vraag moet ik stellen om het onderwerp te vinden?

Welke vraag moet ik stellen om het meewerkend voorwerp te vinden?

Welke vraag moet ik stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Stefan muss heute Mathe lernen.

Welke functie heeft 'Mathe'?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Gibst du Mark bitte den Stift zurück?

Welke functie heeft 'Mark'?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Tanja hält Frau Schäfer die Tür auf.

Welke functie heeft 'Frau Schäfer' ?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Pia hält morgen ein Referat.

Welke functie heeft 'Pia'?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Pia hält morgen ein Referat.

Welke functie heeft 'ein Referat'?

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Grammatik B: Der- en Ein-Gruppe

Bij welke groep hoort het woord:

manch-

1. der-groep
2. ein-groep

Bij welke groep hoort het woord:

dies-

1. der-groep
2. ein-groep

Bij welke groep hoort het woord:

dein

1. der-groep
2. ein-groep

Bij welke groep hoort het woord:

das

1. der-groep
2. ein-groep

Bij welke groep hoort het woord:

unser

1. der-groep
2. ein-groep

Vervoeg het lidwoord op de juiste manier:

Ich sehe (de) Mann (m).

Vervoeg het lidwoord op de juiste manier:

Siehst du irgendwo (het) .... Heft? (o)

Vervoeg het woord op de juiste manier:

Welch.... Schuhe (mv) wirst du tragen?

Vervoeg het woord op de juiste manier:

Timo möchte (zijn) ... Taschenrechner (m) verkaufen.

Vervoeg het woord op de juiste manier:

Hast du (een) gute Note (v) in Deutsch?

Grammatik C - Du oder Sie?

Hoe spreek je de volgende persoon aan?

Je tante uit Duitsland

1. du
2. Sie

Hoe spreek je de volgende persoon aan?

Het buurmeisje van je Duitse neef.

1. du
2. Sie

Hoe spreek je de volgende persoon aan?

Een oudere man op straat.

1. du
2. Sie

Hoe spreek je de volgende persoon aan?

de leraar

1. du
2. Sie

Hoe spreek je de volgende persoon aan?

Een winkelmedewerkster van 18

1. du
2. Sie

Welk onderdeel/onderdelen ging(en) je goed af?

1. Satzanalyse
2. der/ein Gruppe
3. Du/Sie

Met welk onderdeel moet je nog wat extra oefenen?

1. Satzanalyse
2. der/ein Gruppe
3. Du/Sie