Voorbeelden van verwijswoorden die verwijzen naar personen zijn: 'hij', 'zij', 'ze', 'hem', 'haar' en 'zijn'.
Dit lokaal is van meneer De Rooij. Hij is pauze aan het houden.
Marieke houdt van lezen. Haar boekenkast staat vol met boeken.
Daar loopt Joost. Ik krijg van hem nog vijf euro.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel, die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Waar verwijst "hem" in regel 2 naar? En hem in r. 3?
Slide 9 - Tekstslide
Mannelijk/vrouwelijk
antecedent (the word that the reference word refers to) is mannelijk: hij, hem, zijn, deze en die. antecedent is vrouwelijk: zij, ze, haar, deze en die.
uitgangen vrouwelijk:
- heid - ing - te - teit
- nis - de - ij - uur
- st - ie - iek
- schap - ij - theek
niet vast te stellen? Dan is het mannelijk.
Slide 10 - Tekstslide
Onzijdig
het, zijn, dit en dat.
namen van landen, provincies, steden, clubs, verkleinwoorden (fietsje) en alle het-woorden (dus ook "het meisje").
Ik woon in Nederland. Het land met zijn prachtige rivieren.
Slide 11 - Tekstslide
Meest voorkomende fouten
- Onduidelijk of het antecedent een "de" of een "het" woord is.
"vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien"
- Onduidelijk of het antecedent mannelijk of vrouwelijk is.
"De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje"
Slide 12 - Tekstslide
Task
verwijswoorden uit de zinnen halen, zet erbij waar het naartoe verwijst!
Find the reference word in the sentences. Write down the word that the reference word refers to.