fictie

Vandaag
Stil lezen: Bloedgeld (10 min)
Leesautobiografie: aanvullen-voorkant maken (10 min)
Definitieve versie 4 oktober inleveren






1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Stil lezen: Bloedgeld (10 min)
Leesautobiografie: aanvullen-voorkant maken (10 min)
Definitieve versie 4 oktober inleveren






Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen van vandaag


Ik weet welke vertelperspectieven er zijn. 

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling vorige les
Fictie: 
Fictie en non-fictie 
Spanning en sensatie
Intellectuele en emotionele spanning

Slide 4 - Tekstslide




  • Verzonnen
  • Vooral voor je plezier
          /                       \               





  • Niet verzonnen
  • Vooral om iets te weten te    komen.
Fictie                Non-fictie
Realistisch
Onrealistisch
Zou echt kunnen gebeuren.
Zou niet echt kunnen gebeuren.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

= startpunt spanning 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

In verhalen kunnen vier perspectieven voorkomen

1. Ik-perspectief
2. Personaal perspectief (hij/zij)
3. Alwetend / Auctoriaal perspectief (hij/zij)
4. Meervoudig / Wisselend perspectief 


Slide 10 - Tekstslide

Ik-perspectief
Je kunt bij verhalen met een ik-perspectief je meestal goed inleven in de hoofdpersoon. 

(Identificeren met de hoofdpersoon.)

Slide 11 - Tekstslide

Ik-vorm / ik-perspectief
  • Verhaal is geschreven in de ik-vorm. 
  • Je weet alleen wat de ik-persoon ziet, denkt en voelt. 
  • Van de andere personages weet je niet wat zij zien, denken of voelen.

Slide 12 - Tekstslide

Ik-vorm / ik-perspectief

Voorbeeld:  
“Ik wist niet hoe ze me gevonden hadden. En het kon me ook niet schelen ook. Als ze me maar met rust lieten. Ik wilde met niemand praten, zeker niet op de radio. En al helemaal niet over Korczak en zijn weeshuis. Door de open ramen kwam het straatleven binnen. Getoeter, muziek en de hitte van Tel Aviv. De jongeman tegenover mij was vol energie.”   

Slide 13 - Tekstslide

Hij/zij-perspectief (personaal)
  • Je weet alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt.
  • De schrijver kruipt in de huid van één verhaalpersonage.
  • De schrijver vertelt het verhaal vanuit het perspectief van die persoon, die ‘hij’ of ‘zij’ wordt genoemd. Vaak noemt de schrijver ook de naam van het personage. Als lezer weet je evenveel als de hij/zij-persoon. 

Slide 14 - Tekstslide

Hij/zij-perspectief (personaal)
Voorbeeld:  “Stefan schoof zijn voetbalplunje naar het midden van de kamer en zette het raam open, want het stonk werkelijk vreselijk: een muffe grondlucht vermengd met zuur zweet. Maar daarom hoefde zijn moeder toch niet zo uit haar dak te gaan, dacht hij. Die kleren zijn na vijf minuten toch weer vuil. Op het veld ruik je dat niet. Bij de meesten staat de schimmel in hun tas, behalve bij Frits en Davie, de heertjes.   Keurig gestreken shirtjes en broekjes, gewassen kousen en in het veld lopen ze te krukken. Wat heb je aan die gasten?”  

Slide 15 - Tekstslide

Wisselend perspectief 
(wisselend hij/zij- perspectief of wisselend ik-perspectief)
  • Je kijkt in het verhaal met meerdere mensen mee.
  • Je leest dus de gevoelens en gedachten van meerdere personages.
  • We noemen het wisselend perspectief, omdat je het verhaal dus vanuit verschillende personen meemaakt.  

Slide 16 - Tekstslide

Wisselend perspectief 
(wisselend hij/zij- perspectief of wisselend ik-perspectief)
In het boek ‘Bloedgeld’   lees je eerst een stuk mee met Reinout (hoofdpersoon) in het hij-perspectief en later een heel stuk met Lutske (andere hoofdpersoon) in het zij-perspectief.   

Voorbeeld: “Reinout pompt zo hard hij kan, maar het water wint langzaam terrein. Hij heeft ieder begrip van tijd verloren en is zich alleen nog maar bewust van zijn zere armen, zijn bloedende handen en een groeiend gevoel van paniek.”  

“Lutske snuift als een wild dier de etensgeuren op; oesters, haring, gepekeld vlees, stukken wildbraad… Ze voelt het voedsel al op haar tong; de pijn in haar rommelende maag wordt erger.”  

Slide 17 - Tekstslide

Alwetende verteller
  • Het lijkt net of de verteller in de toekomst kan kijken.
  • Hij of zij weet al wat er gaat gebeuren en hoe het verhaal eindigt.  
  • Deze verteller doet niet mee aan het verhaal, maar is iemand die het verhaal vertelt. Hij hangt als het ware boven het verhaal. 
  • Als je van meerdere personages weet wat zij zien, denken en voelen.

Slide 18 - Tekstslide

Alwetende verteller / auctoriale verteller
Een voorbeeld:
  • “Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken”
  • “Hij wist toen nog niet…”
  • “Zonder dat zij het merkte…”
  • “Er was eens een houthakker met zijn vrouw en die hadden zeven kinderen, allemaal jongens: de oudste was pas tien jaar en de jongste al zeven. Misschien vind je het vreemd dat de houthakker in zo weinig tijd zoveel kinderen had, maar hij had een rappe vrouw, die er altijd minstens twee tegelijk kreeg.”

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag 
Kies wat je gaat doen:

  • Maak een boekenlegger
  • Ga lezen
  • Ga aan de slag met je PO
  • Maak je huiswerk

Slide 20 - Tekstslide


Is de opdracht duidelijk?

Slide 21 - Tekstslide

Volgende les


We gaan verder met fictie en werkwoordspelling.

Slide 22 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik ken de vertelperspectieven.

Vertel......

Slide 23 - Tekstslide

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 24 - Tekstslide

Fijne dag

Slide 25 - Tekstslide