week 15 - les 2 - Par 9 - werkwoordspelling, verleden tijd van sterke werkwoorden

Spelling


persoonsvorm van verleden tijd van sterke werkwoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling


persoonsvorm van verleden tijd van sterke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Lezen in je leesboek
- Huiswerk bespreken persoonsvorm in de verleden tijd van zwakke werkwoorden.
- Nieuwe stof: persoonsvorm sterke werkwoorden.
- Zelf aan de slag met opdrachten.
- LessonUp kerstquiz.


Slide 2 - Tekstslide

Doel van vandaag is ...
... herhalen persoonsvorm en de verleden tijd zwakke werkwoorden.
... je leert over de verleden tijd van sterke werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan: hoe schrijf je de persoonsvorm?
Stap 1. Wat is de persoonsvorm? -> drie manieren
Stap 2. Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?
Stap 3. Staat de zin in tegenwoordige of verleden tijd?
Stap 4. Verleden tijd -> is de persoonsvorm een sterk of zwak werkwoord?
Stap 5. Vervoeg de persoonsvorm op de juiste manier.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - zwakke werkwoorden

Een 'zwak werkwoord' verandert niet van klank in de verleden tijd. 
Vb. Ik fiets - ik fietste, ik speel - ik speelde, 
het vuur brand goed - het vuur brandde goed



Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 2 - blz. 66
1. batokte
2. drifte
3. drochte
4. krunsde
5. luindde
6. schuftte
7. stronde
8. verziste
9. vroofde 

Slide 7 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 3 - blz. 67
1. sleepte
2. identificeerde, sneuvelde
3. schrapte
4. ontwikkelden, infecteerde
5. miste
6. ontdekte

Slide 8 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 4 - blz. 67
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
1. De leraar geloofde het smoesje niet.
2. Waarom krasten jullie je naam in die oude boom?
3. Het baby’tje kuchte vanwege de rook in de kamer.
4. Marco Polo reisde helemaal om de hele wereld.
5. Vroeger schrobden de mensen elke zaterdag hun stoep.

Slide 9 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 4 - blz. 67
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
6. Tochtte het in jullie huis ook zo met die wind?
7. Hans en Grietje verdwaalden, maar vonden wel het huisje van de heks.
8. De fans vereerden Johan, omdat hij oogstrelende acties maakte.
9. Ik vermoedde al dat je me niet had gehoord.


Slide 10 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 5 - blz. 67
1. meldde
2. loosde
3. vertoonden
4. vertelde, wachtte
5. huppelden, draafden
6. breide, haakte


Slide 11 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 6 - blz. 67
1a. verlichtten
b. smeedden
c. ontblootte, toonde
d. strooide
e. vergrootte
f. bonsden, verschansten



Slide 12 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 6 - blz. 67
2. De boeienkoning bevrijdde zich snel uit de ijzeren kooi waarin hij opgesloten was.
Het kleine jongetje huilde toen hij zijn vingers brandde.
De monteurs toetsten de motor van de bolide.
Waarom zanikten jullie zo over de norm van het proefwerk?

Slide 13 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - sterke werkwoorden


Een 'sterk werkwoord' verandert wel van klank in de verleden tijd.
Vb. Ik doe - ik deed, ik krijg - ik kreeg, ik zwem - ik zwom, 
ik begin - ik begon



Slide 14 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - sterke werkwoorden
Gebruik de verlengproef om erachter te komen of een woord op een -d of -t eindigt:
Vb. binden -> (ik) bond, want: wij bonden
zitten -> (ik) zat, want: wij zaten

Slide 15 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - sterke werkwoorden
Schrijf het woord zo kort mogelijk dus zonder dubbele letters (dus ook geen -dd of -tt) behalve als dat voor de uitspraak nodig is.
Vb. strijden -> streden, optreden -> optraden, worden -> werden
liggen -> lagen, schuiven -> schoven, verwijten -> verweten
beginnen -> begonnen, schrikken -> schrokken

Slide 16 - Tekstslide

Stappenplan: hoe schrijf je de persoonsvorm?
Stap 1. Wat is de persoonsvorm? -> drie manieren
Stap 2. Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?
Stap 3. Staat de zin in tegenwoordige of verleden tijd?
Stap 4. Verleden tijd -> is de persoonsvorm een sterk of zwak werkwoord?
Stap 5. Vervoeg de persoonsvorm op de juiste manier.

Slide 17 - Tekstslide

Zelf aan de slag


Maken opdracht 1, 2, 3 en 4 op blz. 96 en 97


timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 - blz. 96
1 ging, goot
2 blies, floot
3 greep, hees
4 klommen, kropen
5 zwom, at
6 reed, klonk
7 vochten, won, verloor
8 verzon, mocht

Slide 19 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 97

1 Waarom beval de kapitein zijn manschappen zich terug te trekken?
2 Omdat de spreker zijn hand ophief, hield iedereen zich stil.
3 De schulden van het bedrijf rezen de pan uit.
4 Jacob en Mark stalen in de snoepwinkel een zak dropjes.


Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 97

5 Het vroor vannacht wel een graad of tien.
6 De scheidsrechter wierp een muntje omhoog om te loten wie er mocht aftrappen.
7 Jaromir zwierf jaren met een rugzak door Oost-Europa.
8 Toen het vredesakkoord getekend was, zwegen de kanonnen.

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 3 - blz. 97
1 vierden, dansten
2 blaatten, loeiden, hinnikten
3 leefde, stichtte
4 bloedde, raakte
5 stormde, wapperde
6 kraste, schilderde
7 ontblootte, toonde
8 merkte, verafgoodden


Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4 - blz. 97
9 smelten             smolt              S
10 spuiten            spoot              S
11 stinken             stonk               S
12 tuinieren         tuinierde       Z
13 wandelen       wandelde      Z
14 wedden          wedde             Z
15 weten              wist                  S

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4 - blz. 97
1 drijven                dreef                    S
2 hangen             hing                      S
3 klussen             kluste                  Z
4 knijpen              kneep                  S
5 krimpen            kromp                 S
6 liegen                loog                      S
7 nemen              nam                      S
8 richten              richtte                 Z

Slide 24 - Tekstslide

Ik kan nu...

... de persoonsvorm in de verleden tijd van zwakke en sterke werkwoorden correct spellen.

Slide 25 - Tekstslide