Present simple/continuous

Present simple vs present continuous
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Present simple vs present continuous

Slide 1 - Tekstslide

Present simple
Present continuous
het is nu aan de gang
het is een feit
het is onderdeel van een schema/rooster
het drukt irritatie uit
het is een gewoonte/gebeurt regelmatig

Slide 2 - Sleepvraag

Present simple

  • Feiten
  • Gewoonten/regelmatigheden
  • Schema's/roosters

he/she/it + s
Present continuous

  • Nu aan de gang
  • Irritatie


am / is / are + werkwoord-ing

Slide 3 - Tekstslide

Lees altijd de zin goed en let op de woorden die aangeven wanneer/hoe (vaak) iets gebeurt.

These kids often play with each other.
I go to school every day.
She works at a supermarket during the week.


De oranje woorden geven regelmaat aan, dus present simple.

Slide 4 - Tekstslide

Vul een woord in (in het Engels) dat aangeeft dat iets regelmatig gebeurt.
--> Deze woorden geven dus aan dat de zin in de present simple moet staan.

Slide 5 - Open vraag

Lees altijd de zin goed en let op de woorden die aangeven wanneer/hoe (vaak) iets gebeurt.

Listen! The birds are singing.
Look! That man is walking his dog.
I am studying at the moment.


De oranje woorden geven aan dat iets nu gaande is, dus present continuous.

Slide 6 - Tekstslide

Always
He always listens to rock music.
They are always picking on me
Always kan gebruikt worden om:
- aan te geven dat iets altijd zo is
- uit te drukken dat iets je irriteert

Slide 7 - Tekstslide

Melanie: "Tom talks too much, doesn't he?"
Rita: "Yes, and he is always talking about football."
A
'Always' geeft hier irritatie aan.
B
'Always' geeft hier aan dat het een feit/gewoonte/schema is.

Slide 8 - Quizvraag

Mike: "Sarah takes the train every day, doesn't she?"
Mark: "Yes, she always takes the train."
A
'Always' geeft hier irritatie aan.
B
'Always' geeft hier aan dat het een feit/gewoonte/schema is.

Slide 9 - Quizvraag

Claire: "Trevor and Laura fight much too often, I think."
David: "I know. They ___."
A
Irritatie > "are always arguing"
B
Feit/gewoonte/schema > "always argue"

Slide 10 - Quizvraag

Vul aan: Mary _____ (always - to wear) black clothes.

Slide 11 - Open vraag

Mary always wears black clothes.

Mary draagt altijd zwarte kleding.
Geen irritatie, maar een feit > present simple

"Mary is always stealing my clothes!"
Irritatie > present continuous

Slide 12 - Tekstslide

Choose the best option
Present simple of present continuous

Slide 13 - Tekstslide

"___ (you / to look) for someone?"
"Yes, I need to speak to Neil."
A
Do you look
B
Are you looking

Slide 14 - Quizvraag

"___ (you / to look) for someone?"
"Yes, I need to speak to Neil."
A
Do you look
B
Are you looking

Slide 15 - Quizvraag

Tips voor de toets
  • Lees de zinnen goed. Staan er signaalwoorden in?
  • Lees de instructie. Welke tijd moet je gebruiken? Maak gebruik van je spiekbriefje. 
  • Let goed op je spelling en interpunctie (punten, komma's). De methode is streng hierin.

Slide 16 - Tekstslide

Wat wil je nog vragen of weten?
Heb je geen vragen, vul dan niets in.

Slide 17 - Woordweb