2223 4G H wk 02 les 3-4

LIEBE LEUTE, DAS PROGRAMM FÜR HEUTE:

Oefentoets werkwoorden
Hausaufgaben besprechen
Grammatik 
An de Arbeit


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

LIEBE LEUTE, DAS PROGRAMM FÜR HEUTE:

Oefentoets werkwoorden
Hausaufgaben besprechen
Grammatik 
An de Arbeit


Slide 1 - Tekstslide

  Lernziele
  1. Ik weet hoe goed ik het huiswerk gemaakt heb
  2. Ik kan werkwoorden goed vervoegen
  3. Ik snap de grammatica van voorzetsels + pers. vnw.

Slide 2 - Tekstslide

Hausaufgaben besprechen
Foutje in boek: "perron" is in Lernliste "spoor" = Gleis

Besprechen Aufgabe 2, 5, 6, 8

Slide 3 - Tekstslide

Oefentoets:
Machen:
Seite 13, Aufgabe 3 (ohne spicken)

Anschließend korrigieren!
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Voorzetsels 3de naamval:  Seite 155
Dit rijtje leer je uit je hoofd! 

uit
bij
met
na  (naar)

sinds
van/ door
naar(toe)
(personen / gebouwen)
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels 4de naamval
Dit ritje leer je uit je hoofd! 
durch
für
gegen
ohne
um
door
voor
tegen
zonder
om

Slide 6 - Tekstslide

Personalpronomen
KEN JE ZE AL???
                mij        jou      hem     haar     het        ons      jullie    hen      u           wie

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels +3 (Präpositionen Dativ)
aus
aus
Aus ihm wird sicher ein guter Bäcker.
bei
bij
Willst du bei mir essen?
mit
met
Gehst du mit ihm in die Eisdiele?>
nach
na  (naar)
Wir treffen uns nach der Pause.
von
van/door
Das Geschenk habe ich von ihr bekommen.
Das Buch wurde von ihm geschrieben. 
zu
naar
(personen)
Wir kommen gerne zu euch.

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsels +4 (Präpositionen Akkusativ)
durch
door
Durch dich bin ich zu spät.
für
voor
Für mich eine Cola bitte.
ohne
zonder
Ohne dich kann ich nicht leben.
um
om
Um uns brauchst du nicht zu bleiben
gegen
tegen
Hat er gegen euch gesagt, dass ihr zu spät wart?

Slide 9 - Tekstslide

BIJ DEZE GRAMMATICA GELDT:
  • na     = nach
  • naar = zu (naar personen)
  • door = durch  OF von    (let op: verschillende naamval)
  • jullie: zónder voorzetsel = ihr
  • jullie: mét voorzetsel = euch
  • wie = wer, wem, wen (1e, 3e, 4e naamval)

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik Seite 14-15

Slide 11 - Tekstslide

Hausaufgaben
MACHEN:
Seite 16, Aufgabe 1
Ab Seite 23, Aufgabe 44 b.z. 46
        Achtung beim Lesen: 
        - NIET de hele tekst vertalen, alleen woordjes opzoeken
        - Geef in de tekst aan waar het juiste antwoord staat
LERNEN:
Seite 4, Lernliste N-D
Seite 5, Lernliste D-N

Slide 12 - Tekstslide

Auf Wiedersehen!

Slide 13 - Tekstslide

ARBEITSBLATT 
  1. Je krijgt je eigen werkblad (van vorige les terug)
  2. Je corrigeert met een andere kleur pen
  3. Je schrijft het aantal goede antwoorden bovenaan jouw blad


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

AN DIE ARBEIT
Hausaufgaben Buch Kapitel 3 Unterwegs:

Ab Seite 5                              Seite 12
Aufgaben 2 b.z. 8               Grammatik-Aufgaben 1+2 

Kennen/kunnen/leren:
Seite 9-10-11                          Grammatik Werkwoorden

Werken aan de poster




Slide 16 - Tekstslide

werkwoord haben
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
sie/Sie haben
werkwoord sein
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie/Sie sind

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

wat is het voltooid deelwoord van:

kaufen

Slide 19 - Open vraag

wat is het voltooid deelwoord van:

reden

Slide 20 - Open vraag

wat is het voltooid deelwoord van:

haben

Slide 21 - Open vraag

wat is het voltooid deelwoord van:

retten

Slide 22 - Open vraag

wat is het voltooid deelwoord van:

sein

Slide 23 - Open vraag

wat is het voltooid deelwoord van:

tanzen

Slide 24 - Open vraag