§2.5 Relative Pronouns


2.5 Relative pronouns
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


2.5 Relative pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer?
* Om extra informatie te geven zonder een nieuwe zin te beginnen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke 'relative pronouns' zijn er?
  • * Who (die) - gebruikt bij mensen
  • That man, who has very nice hair, stole my dog!

  • * Which  (dat)- gebruikt bij dieren en dingen
  • Do you see the sheep which has black wool?

  • * that (die/dat) - mensen, dieren, dingen
  • I don't like the man that stole my dog.

  • * Whose (van wie)- om bezit aan te geven
  • That is the girl whose dog I've stolen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer kun je THAT wel/niet gebruiken?
Staat er een komma in de zin? --> gebruik geen that
The man, who I helped yesterday, was very nice.
The dog, which has brown fluff, is very friendly 

Staat er geen komma in de zin? --> je mag that gebruiken
The man who/that I helped yesterday is here today.
The dog which/that has brown fluff is mine

Slide 4 - Tekstslide

Do you know the girl who is talking to Tom: 5 meisjes maar slechts 1 praat met Tom

Do you know the girl, who is talking to Tom: slechts 1 meisje

Slide 5 - Link

Deze slide heeft geen instructies

(1/9)Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

Do you know _____ letter this is?
A
which
B
whom
C
whose
D
who

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(2/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

Do you like stories in ______ technology plays an important part?
A
that
B
which
C
whose
D
who

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(3/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

"Brazil is a country in South America_____
produces a lot of coffee."
A
which
B
who
C
whom
D
whose

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(4/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

''That's Peter, the boy _____ has just come from a different school.''
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(5/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

''I talked to the girl ____ car had broken down in front of school.''
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(6/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

That is the dog _______ saved his owner.
A
who
B
whose
C
which
D
that

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(7/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

This song, _____I have written, is for you.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(8/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

I'm the person_____ wrote that song.
A
that
B
whose
C
Whom
D
which

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(9/9) Choose the right pronoun (who/which/whom/that/whose):

That's the song _____ lyrics I love.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Exercise
Complete the sentence with the correct relative pronoun or adverb.
Don't use that
Type only the missing word

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

That is the man .....
helped me when I fell down in the street.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Is that your car? No, mine is the one .....
is parked just opposite the bank.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

That is the woman ....
complained about the room service.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

This is the park in .....
we first met. Do you remember?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

So, James is the man ....
son came on the school trip with us? I didn't know.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

If you have any question, ask the girl ....
is standing at the desk. She'll help you

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

They had to put away the dog ....
bit the boy. It was too dangerous.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

I'm looking for a person ....
surname begins with a "k".

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Do you still go to that pub ....
we used to go to as students?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

The heating is not working. Do you know anyone .... can fix it?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

 Extra Oefenen
1. www.slimleren.nl: §2.2 betrekkelijke voornaamwoorden
2. websites op pagina 27 t/m 32 van deze LessonUp

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Link

Deze slide heeft geen instructies