a. Hoe sluit je een Ampèremeter aan in een schakeling?
in serie met het onderdeel dat je wilt meten
b. Hoe sluit je een Voltmeter aan in een schakeling?
in parallel met het onderdeel dat je wilt meten
c. Wat weet je van de weerstand van een Ampèremeter?
Die is laag
d. Wat weet je van de weerstand van een Voltmeter?
Die is hoog
Slide 5 - Tekstslide
4.3
Bepaal de grootte van de weerstanden hieronder. Zie ook de tabel hiernaast. Geef je antwoord in Ω en in kΩ.
a.
b.
Slide 6 - Tekstslide
4.3
Bepaal de grootte van de weerstanden hieronder. Zie ook de tabel hiernaast. Geef je antwoord in Ω en in kΩ.
a.
5260 Ω en 5,26 kΩ
b.
70300 Ω en 70,3 kΩ
Slide 7 - Tekstslide
4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
Slide 8 - Tekstslide
Herhaling Wet van Ohm
1
2
3
Slide 9 - Tekstslide
4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
2. Gegevens
3. Berekening
4. Resultaat
Slide 10 - Tekstslide
4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
I = U / R
2. Gegevens
R = 450 Ω
U = 2,2 V
3. Berekening
I = U / R
I = 2,2 / 450
4. Resultaat
I = 0,005 A = 5 mA
Slide 11 - Tekstslide
4.4
Wet van Ohm: I = U/R
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
2. Gegevens
3. Berekening
4. Resultaat
Slide 12 - Tekstslide
4.4
Wet van Ohm: I = U/R
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
R = U / I
2. Gegevens
U = 7,2 V
I = 15 mA = 0,015 A
3. Berekening
R = U / I
R = 7,2 / 0,015
4. Resultaat
R = 480 Ω
Slide 13 - Tekstslide
4.4
Wet van Ohm: I = U/R
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
U = I x R
2. Gegevens
I = 0,35 A
R = 0,65 kΩ = 650 Ω
3. Berekening
U = I x R
U = 0,35 x 650
4. Resultaat
U = 227,5 V
Slide 14 - Tekstslide
Herhaling Wet van Ohm
1
2
3
Slide 15 - Tekstslide
Verband tussen spanning en stroomsterkte
Let op: spanningsmeter staat parallel, stroommeter in serie!
Slide 16 - Tekstslide
Resultaten in een tabel
Kijk! Een rechte lijn
Slide 17 - Tekstslide
Wat is de weerstand?
Slide 18 - Tekstslide
Uitwerking "Wat is de weerstand?"
1
2
3
4
5
6
Kijk! De weerstands-waarde is overal hetzelfde (5Ω)
Slide 19 - Tekstslide
Bereken van iedere lijn de weerstand
Slide 20 - Tekstslide
Bereken van iedere lijn de weerstand
2
1
3
4
Slide 21 - Tekstslide
Dus: Hoe steiler de lijn in een U,I-diagram, hoe kleiner de weerstand
2
1
3
4
Slide 22 - Tekstslide
Herhaal de proef bij een lampje
(ipv weerstand van constantaandraad)
Slide 23 - Tekstslide
Herhaal de proef bij een lampje
1
4
2
3
5
6
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Als je naar de andere weerstanden kijkt, is het logisch dat deze weerstand bij 0 V rond de 10Ω zal liggen.
Slide 24 - Tekstslide
Dus: lampjes hebben geen vaste weerstandswaarde. Deze is afhankelijk van de spanning.
Dit is niet het geval bij constantaandraad. Een draad van constantaan heeft wel een vaste weerstandswaarde
Slide 25 - Tekstslide
Constantaandraad heeft wèl een vaste weerstand
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Omdat het om een constante weerstand gaat, zal de weerstand in dit geval ook 40 Ω zijn.
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Omdat het om een constante weerstand gaat, zal de weerstand in dit geval ook 40 Ω zijn.
Slide 26 - Tekstslide
Constante weerstand
- bijvoorbeeld constantaandraad
- Weerstand (R) is altijd hetzelfde
- U,I-diagram is een rechte lijn
Niet-constante weerstand
- bijvoorbeeld gloeilampje
- Weerstand (R) is verschillend bij verschillende spanningen
- U,I-diagram is niet een rechte lijn
Dus...
Slide 27 - Tekstslide
Lever hier een foto van je aantekeningen / samenvatting van deze LessonUp in.
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel
Slide 30 - Tekstslide
5.1
Bij drie weerstanden is bij verschillende spanningen de stroomsterkte gemeten. De resultaten zie je in de figuur. Bereken met behulp van de meting bij U = 2 V de weerstandswaarden van weerstand R1, R2 en R3.
5.2
Hoe kan je aan de vorm van de grafiek van weerstand R2 zien dat deze weerstand tijdens de gehele meting constant was?
5.3
a. Van welke weerstand nam de waarde tijdens de proef toe? Leg uit zonder berekening. Gebruik in je antwoord de woorden 'spanning' en 'stroom',
b. Van welke weerstand nam de waarde tijdens de proef af? Leg uit zonder berekening. Gebruik in je antwoord de woorden 'spanning' en 'stroom',
c. Ga met een berekening na of de weerstanden inderdaad toe- of afnamen. Maak gebruik van je antwoorden bij 5.1.
Slide 31 - Tekstslide
Vraag 5.1
Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto
Slide 32 - Open vraag
Vraag 5.2
Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto
Slide 33 - Open vraag
Vraag 5.3
Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto
Slide 34 - Open vraag
Hieronder kun je je vragen en/of opmerkingen over de opgaven van deze LU kwijt.