§4.3 Nederland in 1848

§4.3 Nederland in 1848
Deel I
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§4.3 Nederland in 1848
Deel I

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk (volgende les)
Schrijf op in je Plenda
Maken opdracht 4 t/m 9 van §4.3

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk (volgende week)
Schrijf op in je Plenda
Maken opdracht 10 t/m 14 van §4.3

Repetitie 8 maart

Slide 3 - Tekstslide


Waarom heeft een fabrieksarbeider uit de 19de eeuw minder macht dan een ambachtsman?
A
Een ambachtsman doet geschoold werk, een fabrieksarbeider ongeschoold werk
B
Een ambachtsman heeft altijd werk, een fabrieksarbeider moet maar afwachten
C
Een ambachtsman leert het werk als kind, een fabrieksarbeiders pas als volwassene
D
Een ambachtsman woont in de stad, een fabrieksarbeider moet op het platteland blijven

Slide 4 - Quizvraag


Leg het begrip klassensamenleving in eigen woorden uit

Slide 5 - Open vraag

Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
 - De oorzaak voor het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden
 - Hoe Nederland tot 1848 wordt bestuurd
- Welke idealen de liberalen hebben op politiek en economisch gebied

Slide 6 - Tekstslide

Napoleon verjaagt
In 1813 is Napoleon verslagen. Willem Frederik, de zoon van de laatste stadhouder wordt gevraagd om naar Nederland te komen om de rust te herstellen.

Slide 7 - Tekstslide

Het Congres van Wenen (1814)
De belangrijkste leiders van Europa komen samen nadat Napoleon is verslagen. 

Twee doelen:
1. Oude vorsten weer aan de macht helpen
2. Voorkomen dat Frankrijk weer veroveringsoorlogen kan starten

Slide 8 - Tekstslide

Het Verenigd koninkrijk der Nederlanden (1815)

Het Congres besluit van Nederland een koninkrijk te maken
Om het sterk te maken worden België, Nederland en Luxemburg samengevoegd. Aan het hoofd komt Willem Frederik. Hij wordt de eerste koning van Nederland: Willem I

Al in 1830 komt België in opstand en wordt onafhankelijk

Slide 9 - Tekstslide


Welke uitspraak over het bestuur van Nederland ná 1813 klopt? (toen Napoleon was verdreven)
A
Het land was een koninkrijk; de zoon van stadhouder Willem V was koning geworden
B
Het land was een koninkrijk; Napoleons broer was koning geworden
C
Het land was een republiek; het bestuur uit de 17e-eeuwse Republiek was teruggekeerd
D
Het land was een republiek; het bestuur uit de Bataafse Republiek was teruggekeerd

Slide 10 - Quizvraag


Waarom moet het Koninkrijk der Nederlanden zo sterk mogelijk zijn? (in andere woorden: waar was men bang voor?)

Slide 11 - Open vraag


Hoe zorgt het Congres van Wenen ervoor dat Nederland zo sterk mogelijk wordt gemaakt

Slide 12 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde (opdracht 3, wb blz. 35)
1810
1813
1814
1815
1830
België scheidt zich af van Nederland
Napoleon wordt verslagen
Nederland wordt deel van het Franse keizerrijk
Het Congres van Wenen
Willem I wordt koning

Slide 13 - Sleepvraag

Bestuur van Willem I
De nieuwe koning Willem I gelooft niet in democratie
De grondwet regelt het bestuur zo:



De koning heeft alle macht
Willem I gebruikt deze macht om de economie te verbeteren
Koning
Staatshoofd
De hoogste persoon in de staat
Regeringsleider
Regering = koning + alle ministers
Kiest politici
Kiest ministers en parlement
Ministers
Dienaren
Moeten doen wat de koning zegt
Dagelijks bestuur
Zorgen voor het dagelijks bestuur
Parlement
Staten-Generaal
Eerste en Tweede Kamer
Goedkeuring
Keurt de plannen(wetten) van de koning goed
Machteloos
Heeft amper wat te zeggen

Slide 14 - Tekstslide

Filmpje
Willem I beslist alles

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Tekstslide

Gekozen door rijke mannelijke burgers
Gekozen door pronciale staten
Volksvertegenwoordiging
Hierin zitten mensen die namens het volks stemmen op wetten
Gekozen rechtstreeks door de koning
Benoemt door de koning

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 4 t/m 9
Klaar?: Maak opdracht 1,2,3

Slide 19 - Tekstslide

Is er in Nederland vanaf 1815 sprake van een democratie? Leg je antwoord uit

Slide 20 - Open vraag

§4.3 Nederland in 1848
Deel II

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk (volgende week)
Schrijf op in je Plenda
Maken opdracht 10 t/m 14 van §4.3

Repetitie 8 maart

Slide 22 - Tekstslide


Waar staat het liberalisme voor?
Wat was de rol van het liberalisme in die tijd?

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoel 1: Je kunt enkele belangrijke kenmerken noemen van het Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en 1848
  • 1815: Vorming Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (NED, BEL, LUX)
  • 1830: Begin Belgische Opstand, uiteindelijk onafhankelijk
  • 1839: Koninkrijk der Nederlanden
  • Koning Willem I; benoemt ministers en deel parlement
  • Willem I heeft de hoogste macht; geloof niet in democratie
  • Economisch: armoede, geen industrie
  • Willem I: investeren in infrastructuur (kanalen, wegen, spoorlijnen)

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoel 2
Je kunt uitleggen:
- Je kunt uitleggen welke idealen de liberalen hadden op politiek en economisch gebied.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Leg uit wat het liberalisme is.

Slide 27 - Open vraag

Liberalisme
Veel mensen zijn het oneens met het bestuur van Willem I
De liberalen geloven in de ideeën van de Franse Revolutie
Het belangrijkste uitgangspunt van het liberalisme is vrijheid
Het liberalisme heeft meerdere doelen:
Vrijheid
Burgers moesten vrij zijn. Dit moet worden opgenomen in een grondwet met grondrechten
1
Inspraak bestuur
Niet de koning, maar de burgers moeten het parlement kiezen (in ieder geval de rijke burgers)
2
Economische vrijheid
Ondernemers moeten vrij zijn om te handelen. De overheid moet dit niet beperken met allerlei regels en wetten.
3
Een politieke stroming die streeft naar meer vrijheid.
Liber is Latijn voor vrijheid.

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoel 3
Je kunt uitleggen:
- Waarom er in 1848 een nieuwe grondwet komt

Aanvulling:
- Welke veranderingen er in de nieuwe grondwet komen, door drie voorbeelden te noemen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

Slide 31 - Video

Grondwet van 1815
Ministers
(uitvoerende macht)
Parlement (wetgevende macht)
Maakt plannen voor uitgaven en wetten
Houdt toezicht op de besluiten van de regering
(rijke, mannelijke) burgers
Kiezen deel parlement
♛Koning
Beëdigt ministers
Ondertekent wetten
Nederland wordt een constitutionele monarchie
Beëdigt deel parlement

Slide 32 - Tekstslide

Grondwet van 1848
Beëdigt ministers
Ministers
(uitvoerende macht)
Parlement (wetgevende macht)
Maakt plannen voor uitgaven en wetten
Houdt toezicht op de besluiten van de regering
(rijke, mannelijke) burgers
Kiezen parlement
♛Koning
Ondertekent wetten
Nederland wordt een parlementaire democratie
Beëdigt deel parlement
x
!
!
Beëdigt ministers
x
!
Werk aan de winkel!

Slide 33 - Tekstslide

Grondwet van 1848
1. De hoogste macht is bij het parlement: keurt wetten goed en benoemt ministers
2. Ministers worden aangesteld door het parlement, voeren wetten uit en kunnen ontslagen worden door het parlement
3. Het parlement wordt gekozen door het volk (rijke, mannelijke burgers)

4. De koning krijgt een ceremoniële functie: beëdigt ministers, onderkent de nieuwe wetten en 'knipt lintjes door'
5. De koning is onschendbaar. Wanneer hij een fout maakt is de minister-president verantwoordelijk (ministeriele verantwoordelijkheid)


Slide 34 - Tekstslide

Is er in Nederland vanaf 1848 sprake van een democratie? Leg je antwoord uit

Slide 35 - Open vraag

Aan de slag
Wat?       Maak het werkblad met de zoekplaat
Hoe?       In 3/4-tallen
Hulp?     Boek, Lesson Up of docent
Tijd?       20 minuten
Klaar?    Huiswerk

Slide 36 - Tekstslide

De grondwet van 1848 verandert het bestuur van het het koninkrijk. Maak het schema kloppend. Je hebt niet alle woorden nodig, sommige woorden heb je vaker nodig.
1815
1848
Hoogst macht in het land

Recht om ministers te ontslaan
Recht om parlementsleden te kiezen

a
a
en
a

arme mannen
arme mannen
arme mannen
koning
koning
koning
ministers
ministers
ministers
parlement
parlement
parlement
rijke mannen
rijke mannen
rijke mannen
vrouwen
vrouwen
vrouwen

Slide 37 - Sleepvraag

Huiswerk
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 4 t/m 14 van §4.3

Slide 38 - Tekstslide