Les 1: Paragraaf 3.1 Belasting op aankopen

 Belasting op aankopen
Les 1
Paragraaf 3.1
Economie
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

 Belasting op aankopen
Les 1
Paragraaf 3.1
Economie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
Economie klas 4
Procent rekenen
Paragraaf 3.1

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel is 18% van € 250?

Slide 5 - Open vraag

33 - Domein: verhoudingen
'Rekenen met procenten’ kent geen specifieke verschillen ten opzichte van 2F. Wel zorg je ervoor dat er in het geval van  een geldbedrag altijd een mooi rond getal uitkomt.
110 leerlingen van een vmbo hebben gekozen voor de sector zorg en welzijn.
De meisjes zijn veruit in de meerderheid: er zijn slechts 25 jongens.

Hoeveel procent van de leerlingen is meisje? Rond af op hele procenten.

Slide 6 - Open vraag

2013 - 36

Fred koopt de producten die hiernaast staan alle 3. Hij krijgt 20% korting op alles. 
Hoeveel euro moet hij betalen?

Slide 7 - Open vraag

43 - Domein: verhoudingen (antwoorddia)
Rekenen met procenten kent geen specifieke verschillen ten opzichte van 2F.
Prijs van een brood vorig jaar: € 3
Prijs van een brood dit jaar: € 3,10

Hoeveel procent is de prijs van het brood dit jaar gestegen t.o.v. vorig jaar?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

84% van de 125 leerlingen heeft de wiskundetoets gehaald.
Hoeveel leerlingen hebben de toets gehaald?

Slide 9 - Open vraag

21 - Domein: verhoudingen
‘Rekenen met procenten’ kent geen verschillen ten opzichte van 2F.
In een klas zitten 30 leerlingen. 10 Leerlingen zijn meisjes.
Hoeveel procent van de leerlingen in de klas is een meisje?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel is 25% van 164?

Slide 11 - Open vraag

16 - Domein: verhoudingen
Het onderwerp ‘berekeningen uitvoeren met procenten’ kent geen verschillen ten opzichte van 2F.
Paragraaf 3.1
Als je iets koopt, betaal je geld aan de verkoper. De verkoper mag dat geld niet allemaal houden. De overheid krijgt een deel van de opbrengst bij bijna elke aankoop die in Nederland wordt gedaan. In deze paragraaf leer je meer over deze belastingen.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel:
Ik kan uitleggen hoe en waarom de overheid belastingen heft op aankopen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumentenprijs
  • Verkoopprijs = het bedrag dat ik als bedrijf ontvang ZONDER btw.
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
  • Dit is het bedrag dat ik als bedrijf ontvang MET btw.
  • Bedrijven moeten de btw afstaan aan de overheid, dus zij houden alleen de verkoopprijs over.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BTW tarieven
Er zijn 3 BTW tarieven:
  1. vrijgesteld = 0% voor gezondheidszorg, onderwijs en vliegen
  2. lage tarief = 9% voor basisbehoeften als levensmiddelen, geneesmiddelen en boeken
  3. algemene tarief = 21% voor de meeste andere producten

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is accijns?



Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wil de overheid iets afremmen?


Wil de overheid iets stimuleren?
Accijns
Subsidie

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 BTW berekenen
Prijs exclusief = 100 %
BTW = 21 % of 9%                                     +
Prijs inclusief BTW = 121 % of 109%


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21 = € 26,25
  2. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21 = € 26,25
  2. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een meubelmaker koopt hout voor € 100. Hij maakt een tafel en verkoopt die voor € 400. Deze bedragen zijn exclusief 21 % BTW.

- De meubelmaker betaalt € 21 BTW aan de houthandel
- De meubelmaker ontvangt € 84 BTW van de consument

Hoeveel BTW moet de meubelmaker doorstorten aan de Belastingdienst?
A
Hij stort de ontvangen BTW door: € 84
B
Hij stort de betaalde BTW door: € 21
C
Hij stort het verschil tussen ontvangen en betaalde BTW door: € 84 - € 21 = € 63
D
Hij stort zowel de ontvangen als de betaalde BTW door: € 84 + € 21 = € 105

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik koop een banaan en een fles champagne. Hoeveel BTW betaal ik?
A
Ik betaal voor de banaan en de champagne 9% BTW
B
Ik betaal voor de banaan en de champagne 21 % BTW
C
Ik betaal voor de banaan 9% BTW en voor de champagne 21 % BTW.
D
Ik betaal voor de banaan 21% BTW en voor de champagne 9% BTW.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de prijs exclusief btw.
prijs inclusief btw € 29,95 (btw 21%)
prijs exclusief btw € ...

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Maken
Paragraaf 3.1: Opdrachten 1-7 &10, 11

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies