Woordenschat H1 - Beeldspraak: vergelijking

timer
10:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

1. Toets bespreken
2. zelfstandig presentatie doornemen
3. Maken opdracht 1 t/m 4 van Gedicht, blz 17 en 18

Slide 2 - Tekstslide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen 

Vandaag...
- Uitleg woordenschat H1
- Opdrachten maken

Leerdoel:
- Ik kan vergelijkingen, metaforen en personificaties herkennen en begrijpen

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak
-  Figuurlijk taalgebruik; er wordt niet letterlijk gezegd wat er wordt bedoeld.

 ''Jullie gaan als een speer!''. --> "Jullie gaan heel snel"

Er zijn drie vormen die je moet kennen:
- Vergelijking (H1 - woordenschat)
- Personificatie (H2 - woordenschat)
- Metafoor (H2 - woordenschat) 

Slide 4 - Tekstslide

Beeldspraak
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.  Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd 
figuurlijk bedoeld.

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijkingen Object en Beeld

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)               en             het beeld (b)
Joris en Erick (o) lijken op elkaar als twee druppels water (b)

Het object is iets uit de werkelijkheid: iets wat dus echt is.
Het beeld is iets waar het object op lijkt.


Slide 6 - Tekstslide

Vergelijking 
- Bij een vergelijking worden twee zaken met elkaar vergeleken
- Zowel het beeld als het object is aanwezig
- Bevat meestal het verbindingswoord 'als' of 'dan'.

Jouw kamer lijkt wel een zwijnenstal.
Beeld = een zwijnenstal
Object = jouw kamer





Slide 7 - Tekstslide

Een paar voorbeelden:
Wat is het object, het beeld en het verbindingswoord?

- Die man lijkt wel een beer!
- Zij lacht als een boer die kiespijn heeft. 
- Mijn broertje ging er als een haas vandoor. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijkingen - verbindingswoord

Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)


Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Zo ... als ...

Slide 12 - Tekstslide

Zo vrij als een
A
vogel
B
hoentje
C
beer
D
mol

Slide 13 - Quizvraag

zo mak als een
A
garnaaltje
B
lammetje
C
beertje
D
hondje

Slide 14 - Quizvraag

zo doof als een
A
vos
B
vis
C
vogel
D
kwartel

Slide 15 - Quizvraag

zo dronken als een
A
koe
B
buffel
C
tor
D
haai

Slide 16 - Quizvraag

zo gezond als een
A
kip
B
vis
C
otter
D
zwaluw

Slide 17 - Quizvraag

zo koppig als een
A
leerling
B
leeuw
C
uil
D
ezel

Slide 18 - Quizvraag

zo rood als een
A
kreeft
B
roodborstje
C
rode aal
D
rodondendron

Slide 19 - Quizvraag

zo lek als een
A
vergiet
B
mandje
C
bosje tulpen
D
eend

Slide 20 - Quizvraag

Checkvragen
  1. Wat is beeldspraak?
  2. Wat is het Object?
  3. Wat is het beeld?
  4. Noem twee verbindingswoorden:

Slide 21 - Tekstslide

Checkvragen
Wat is beeldspraak?
Figuurlijk taalgebruik. Gebruikt om extra kracht te geven.
Wat is het Object?
Iets uit de werkelijkheid.
Wat is het beeld?
Iets waar het object op lijkt.
Noem twee verbindingswoorden:
Bijvoorbeeld: als, lijkt wel, zo ... als, een... van, is net.

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
H1 - Woordenschat - opdracht 1 t/m 4 
Schrijf de antwoorden in je schrift 


Slide 23 - Tekstslide