1 faire ses devoirs – zijn (je) huiswerk maken
2 ranger sa chambre – zijn (je) slaapkamer opruimen
3 arrêter de fumer – stoppen met roken
4 arrêter de râler – stoppen met klagen / mopperen
5 méditer – mediteren
6 bien manger – goed eten
7 se reposer – uitrusten
8 faire du sport – sporten
9 tenir ses bonnes résolutions = je houden aan je goede voornemens
10 en prendre toute l’année – het hele jaar door goede voornemens nemen