Grammatica: Starke Verben

Starke Verben
Periode 4 & Trabitour B S. 162/163
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Starke Verben
Periode 4 & Trabitour B S. 162/163

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden
rechnen
atmen
ich
rechne
atme
du
rechnest
atmest
er,sie,es,man
rechnet
atmet
wir
rechnen
atmen
ihr
rechnet
atmet
sie, Sie
rechnen
atmen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen...

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Draußen (regnen) es.
A
regnt
B
regent
C
regnet
D
regnest

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Da (befassen) man sich mit Hausaufgaben...
A
befasst
B
befasset
C
befasse
D
befassen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Du (rechnen) immer mit dem Taschenrechner.
A
rechst
B
rechnst
C
rechnet
D
rechnest

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aus Langeweile (zeichnen) man ein Bild.
A
zeichnt
B
zeichnen
C
zeichent
D
zeichnet

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzt
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzest

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling Periode 1: 
Sterke werkwoorden in het Duits
werkwoorden met e/i wissel en Umlaut wissel (ä, ö, ü)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

sterke werkwoorden -a/-ä:
Du _______ aber sehr lang.
A
schlafst
B
schlaft
C
schläfst

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer treedt er bij de sterke werkwoorden een verandering op?
Bij de ...
A
ich-, du-, er-vorm
B
du-, er-, sie-, es-vorm
C
er- , sie-, es-vorm
D
tweede- en derde- persoon enkelvoud

Slide 19 - Quizvraag

Man trägt oft Lederhosen auf dem Bierfest in München.
Wer trägt dann die Lederhosen?
Het sterke werkwoord helfen
ziet er bij 'er' als volgt uit:
A
helft
B
hilft
C
hielft
D
helfe

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm heeft het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord
A
ge + stam + t
B
ge + stam (evt. klankverandering) + en

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het sterke werkwoord lesen ziet er bij du als volgt uit:
A
lest
B
liest
C
list
D
lesst

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a -> ai
B
a -> au
C
er verandert niets
D
a -> ä

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

sterke werkwoorden -a/-ä:
Er ______ mit dem Zug.
A
fahrt
B
fahrtet
C
fährt
D
fährst

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden (verleden tijd) 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden.......?
  •  hebben een klinkerverandering in de verleden tijd
  •  hebben een voltooid deelwoord eindigend op -en

voltooid deelwoord  haben & sein: werkt hetzelfde als in het NL
(met enkele uitzonderingen)
ich bin gefahren
du hast gegessen
er ist geblieben

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterk werkwoord stam verleden tijd + uitgangen
(-, st, -, en, t, en)
ich ging
du gingst
er/sie/es ging
wir gingen
ihr gingt
sie/Sie gingen

Zwak werkwoord stam  + uitgangen (te, test, te, ten, tet, ten, ten) 
ich wohnte
du wohntest
er/sie/es wohnte
wir wohnten
ihr wohnte
sie wohnten



Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgang komt er achter de stam van de verleden tijd?
regel

(sprechen)
stam op -d/t

(finden)
stam op -s, -ss, -z of - ß
(lesen)
ich
sprach
fand
las
du
sprach -  st
fand - est 
las - t
er/sie/es
sprach
fand
las 
wir
sprach - en
fanden
las - en
ihr
spracht - t
fand - et 
las - t
sie/Sie
sprach - en
fand - en
las - en

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Lees nu de rijtjes op p. 162/163 (Trabitour boek B) door tot en met roepen. 

Je kan ook een scan van het overzicht op Classroom vinden!

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Übung macht den Meister!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wir (gaan) früher immer zusammen nach Spanien
A
gehten
B
gingen
C
gangen
D
ginget

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wieso (blijven) ihr so lang?
A
bliebt
B
bleibst
C
bliebst
D
blieben

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Was (doen v.t.) Sie letzten Samstag Abend?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Du (bewegen, vt) dich schön zu dem Lied

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Er (gooien, vt) die Münze ins Wasser.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Frau Müller, (trinken, vt) Sie gestern Rotwein?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(lesen, vt) du immer die Zeitung?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Das Kind (helpen, v.t.) seinem Bruder.

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie (heten, vt) deine Eltern mit Nachnamen?
A
heißen
B
hießt
C
heißt
D
hießen

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wieviel Geld (winnen, vt) ihr in der Lotterie?
A
gewannst
B
gewannet
C
gewannt
D
gewonne

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(nemen, vt) du dir letztes Wochenende frei?
A
nahmst
B
nammt
C
nimmt
D
nahmt

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beheers je de verleden tijd van de sterke werkwoorden?

Slide 43 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Aufgaben
Oefen met de sterke werkwoorden op Memrise!

Ga door met met de script van de Krimi of de Portfolio opdrachten!


Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies