Hoofdstuk 4 les 1

Welkom
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les?
  • Opmerking over toets 
  • Leerdoelen
  • Uitleg hoofdstuk 4 (deel 1)
  • Maken opdrachten
  • Uitleg hoofdstuk 4 (deel 2)
  • Maken opdrachten
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat het verschil is tussen een zelfstandige een een zzp'er. 
  • Je kunt beroepen noemen die in loondienst of als zelfstandige worden uitgevoerd.
  • Je kunt rekenen met afzet, omzet,                                          brutowinst en nettowinst.

Slide 3 - Tekstslide




Wiens ouders hebben een eigen bedrijf?

Slide 4 - Tekstslide



Wie zou er zelf graag een eigen bedrijf willen?

Slide 5 - Tekstslide


Voordelen van een eigen bedrijf:

Slide 6 - Tekstslide


Nadelen van een eigen bedrijf:

Slide 7 - Tekstslide

Voordelen

alle verdiensten zijn voor jou

je kunt veel beslissingen nemen

je bepaalt zelf je werktijden
Nadelen

je hebt geen vast inkomen

je bent voor alles zelf verantwoordelijk

je maakt vaak lange werkdagen

je moet zelf voorzieningen regelen voor het geval je ziek of arbeidsongeschikt wordt

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen
Als je werkt bij een baas ben jij de werknemer
De baas is de werkgever

Als je werkt en je ontvangt daarvoor salaris/loon, dan werk je in loondienst.
Werk je als eigen baas dan ben je zelfstandige. Heb je geen personeel in dienst, dan ben je zzp'er.

Slide 9 - Tekstslide



Op de jaarlijkse buurtmarkt wil je zakjes chips gaan verkopen.
Waar moet je aan denken?

Slide 10 - Tekstslide

Doel van een onderneming
Het doel van een onderneming is het maken van winst.

winst = omzet - kosten

Slide 11 - Tekstslide

Afzet en omzet
Afzet = het aantal dat verkocht wordt

Omzet = het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de kopers --> afzet x verkoopprijs

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Inkoopwaarde van de omzet
De inkoopwaarde van de omzet geeft aan hoeveel de aanbieder/winkelier zelf betaald heeft om de producten in te kopen.

Inkoopwaarde van de omzet = inkoopprijs x aantal verkochte producten 

Slide 14 - Tekstslide

Brutowinst 
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet 

Voorbeeld: Rikki heeft 2000 producten gekocht tegen een inkoopprijs van €10. Deze producten verkoopt ze voor €25 per stuk. Wat is haar brutowinst?
  • Omzet = 25 x 2000 = 50.000
  • Brutowinst = €50.000 - (2000 x 10) = €30.000

Slide 15 - Tekstslide

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.2 t/m 4.6

Tijd: Ongeveer 15 minuten
Je mag fluisterend overleggen

Eerder klaar? Lees blz. 54 en 55 goed door.
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Welke kosten heeft een bedrijf, naast inkoopkosten, nog meer?

Slide 17 - Tekstslide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              = verkoopprijs x afzet  
Inkoopwaarde                              = inkoopprijs x afzet
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst                                      

Slide 18 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 19 - Tekstslide

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de afzet?
A
14
B
12,50
C
175
D
1,50

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een zelfstandige
A
Iemand die in loondienst werkt
B
Geld door klanten
C
Iemand die met eigen bedrijf geld verdient

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer ben je in loondienst?
A
Als je een werknemer bent.
B
Als je een zelfstandig ondernemer bent.

Slide 22 - Quizvraag

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de omzet?
A
14
B
12,50
C
175
D
1,50

Slide 23 - Quizvraag

De omzet van de kledingwinkel van Kevin is € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de bedrijfskosten zijn € 7.500.

De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 24 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten

Slide 25 - Open vraag

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.2 t/m 4.14 = huiswerk voor volgende week

Je mag fluisterend overleggen


Slide 26 - Tekstslide

Fijne dag & tot volgende week!

Slide 27 - Tekstslide