In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Het Laboratorium en Symbolen
Hoofdstuk 1
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt de verschillende materialen die in het laboratorium gebruikt worden beschrijven in vorm en functie.
Je kent de betekenis van de verschillende gevarensymbolen benoemen.
Je kent de namen en symbolen van de meest voorkomende atomen.
Je weet welke atomen als molecuul in duo's voorkomen.
Slide 2 - Tekstslide
Explosief
Ontvlambaar
Brand bevorderend (oxiderend)
Houder onder druk
Schadelijk voor de gezondheid
Milieugevaarlijk
Corrosief
Giftig
Schadelijk
Slide 3 - Sleepvraag
Met een allonge kan je vloeistof gericht in een bekerglas of ander glaswerk druppelen.
In een bekerglas kun je vloeistoffen bewaren en makkelijk overgieten.
Met een brander kun je voorwerpen verhitten.
Met een buret kun je nauwkeurig hoeveelheden vloeistof aftappen.
Met een buretklem kun je de buret vast klemmen aan een statief.
Met een maatcilinder meet je hoeveelheden vloeistof af.
Met een maatkolf meet je hoeveelheden vloeistof af. Ze zijn nauwkeuriger dan een maatcilinder.
Met een koeler kun je gassen of vloeistoffen afkoelen. De koeler is een buis die om een buis heen loopt, waar je koud water dooreen kan laten stromen.
In een erlenmeyer kun je vloeistoffen bewaren. Door de kleinere opening verdampen stoffen minder snel.
Een driepoot zet je over een brander om voorwerpen op te zetten en te verhitten. Vaak zit hier een gaas op bevestigd.
Slide 4 - Tekstslide
Met een pipet zuig je een hoeveelheid vloeistof op om deze te verplaatsen.
Een pipetteerballon zet je op een pipet zodat je vloeistof op en neer kan pipetteren.
In een platbodemkolf kun je vloeistof doen om deze bijvoorbeeld te verdampen. Een platbodemkolf heeft een platte bodem zodat je deze op je werkbank kan zetten zonder dat deze omvalt.
In een reageerbuis laat je chemische reacties plaatsvinden.
Met een scheitrechter kun je vloeistoflagen scheiden en vervolgens aftappen.
Een spatel gebruik je om vaste stoffen mee uit de pot te halen.
Hiermee kan je een bepaalde vloeistof in bijvoorbeeld een bekerglas spuiten.
Een statief gebruik je om klemmen (zoals de buretklem) aan vast te maken.
Een trechter gebruik je als je stoffen in glaswerk wilt doen met een nauwe opening.
Slide 5 - Tekstslide
Allonge
Bekerglas
Brander
Buret
Buretklem
Driepoot
Erlenmeyer
Koeler
Maatcilinder
Maatkolf
Slide 6 - Sleepvraag
Pipet
Pipetballon
Platbodemkolf
Reageerbuis
Scheitrechter
Spatel
Spuitfles
Statief
Trechter
Slide 7 - Sleepvraag
Symbolen
In de scheikunde geven we elementen weer met symbolen
De eerste letter is altijd een hoofdletter!
De, eventueel, tweede letter is altijd een kleine letter!
Sommige elementen komen als molecuul in duo's voor. Hier zet je altijd een klein 2'tje bij. Dus niet O , maar O2 !
Onthoud: Claire Fietst Naar Haar Oma In Breda.
Leer de symbolen op blz. 6 uit je hoofd. Hier krijg je een SO over!
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het symbool van het element fosfor?
A
F
B
Fo
C
Ph
D
P
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het symbool van het element mangaan?
A
Mn
B
M
C
Mg
D
Mangaan heeft geen symbool
Slide 10 - Quizvraag
Welk element wordt aangeduid met het symbool Sn?
A
Selenium
B
Strontium
C
Tin
D
Supernova
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het symbool van het molecuul stikstof?
A
S
B
S2
C
N
D
N2
Slide 12 - Quizvraag
Leerdoelen
Je kunt nu de verschillende materialen die in het laboratorium gebruikt worden beschrijven in vorm en functie.
Je kent nu de betekenis van de verschillende gevarensymbolen benoemen.
Je kent nu de namen en symbolen van de meest voorkomende atomen.
Je weet nu welke atomen als element in duo's voorkomen.