Verkeer

• Verkeer
• Basisschool
• Groep 7

Verkeersvragen

Verkeer? Ken jij een woord dat daarbij hoort?

Wat betekent voorrang?

Youri en Cor naderen een kruising. Moeten ze voorrang geven aan de auto?

1. Ja, ze moeten voorrang geven aan bestuurders die van links en rechts komen rijden.
2. Nee, want ze hebben voorrang. Als de auto afremt mogen ze snel doorfietsen.
3. Nee, ze hoeven alleen voorrang te geven aan bestuurders die van rechts komen.

De kinderen willen rechtdoor fietsen, de vrachtauto wil rechtsaf. Wat moeten de kinderen doen?

1. De kinderen moeten snel doorrijden, dan hoeft de vrachtauto niet te stoppen.
2. De kinderen moeten stoppen en de vrachtauto voor laten gaan.
3. De kinderen mogen voorgaan als ze zeker weten dat de bestuurder van de vrachtauto hen heeft gezien en voor hen wacht.

De fietsers rijden op een fietspad over een rotonde. Een vrachtauto wil de rotonde verlaten. Wat moeten de fietsers doen?

1. Stoppen. Je moet een vrachtauto altijd voor laten gaan.
2. Voorgaan. Ze moeten goed opletten of de vrachtauto voor hen stopt.
3. Geen rekening houden met de vrachtauto. Ze zien aan de haaientanden dat ze voorgaan.

Iris fietst en ziet dit bord. Wat geeft het onderbord hier aan?

1. Dat ze tegenliggers kan tegenkomen op het fietspad.
2. Dat ze tegenliggers voor moet laten gaan op het fietspad.
3. Dat tegenliggers haar voor moet laten gaan op het fietspad.

Lotte wil afslaan. De auto wil rechtdoor. Wie gaat voor?

1. Lotte
2. de auto

De fietsers krijgen te maken met een achteruitrijdende auto. Wat moeten zij nu doen?

1. Ze moeten stoppen en de auto voor laten gaan.
2. Ze moeten de auto voor laten gaan omdat auto's altijd eerst gaan.
3. Ze mogen voorgaan en moeten dus doorrijden, want anders moet die auto zo lang wachten.
4. Ze mogen voorgaan, maar moeten opletten of de bestuurder wel voor hen stopt.

Kijk waar Norah en Judith fietsen en waar Cor en Youri lopen. Wie fietsen/lopen op de goede plaats?

1. Alle kinderen fietsen/lopen op de goede plaats.
2. Judith, Cor en Youri fietsen/lopen op de goede plek.
3. Judith en Youri fietsen/lopen op de goede plaats.

Sem nadert een rotonde. Mag hij op deze rotonde links afslaan?

1. Ja
2. nee

Verkeersborden

Wat is dit voor bord?

1. Pas op voor auto's.
2. Je mag hier stoppen.
3. Je moet hier doorrijden.
4. Je moet hier stoppen.

Wat is goed?

1. Je moet hier fietsen.
2. Je mag hier fietsen.
3. Dit is niet voor fietsen.
4. Ga hier niet fietsen.

Wat betekent het bord?

1. Autorijden mag niet.
2. Je mag hier niet alleen over straat
3. Kijk uit voor gevaarlijke mannen
4. Je mag hier niet lopen

Wat betekent dit?

1. Je mag hier paardrijden.
2. Je kan hier paardrijden.
3. Je kan hier niet meer paardrijden.

Wat is goed?

1. Je mag hier niet parkeren
2. Je mag hier niet stil staan.
3. Je mag hier niet autorijden

Wat betekent dit?

1. Je moet hier naar beneden.
2. Je moet hier je fiets stallen
3. Je moet hier naar links.
4. Je moet hier naar rechts.

1. Hier mag je niet fietsen
2. verboden je fiets te stallen
3. Je moet hier niet fietsen
4. Het fietspad houdt op

Wat betekent dit?

1. Je moet hier linksaf of rechtdoor
2. Hier moet je links af
3. Je moet hier rechtsaf of rechtdoor
4. Hier moet je rechtdoor

Wat betekent dit?

1. Auto's mogen hier niet rijden.
2. Kijk uit voor.......
3. Je mag hier niet fietsen.
4. Je mag hier niet varen.