6-2 lire et pratiquer le temps

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Programme
récapitulation
nakijken le bilan
voorbereiden toets

Le programme d'aujourd'hui:
  • la présentation
  • 3 façons à demander le temps
  • lire
Le but: à la fin de ce cours:


  • Je sais comment demander le temps à 3 façons
  • Je comprends un texte sur une région 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Video

Demander le temps. 3 façons.

Slide 6 - Tekstslide

Quel temps fait-il aujourd'hui
Temps?                 présent  (de tijd is de TEGENWOORDIGE TIJD)
                                           
                                       Voorbeeld:
                                        Il fait beau

Hoe vraag je dan hoe het weer gisteren was:
Quel temps ...........  hier?(welke tijd gebruik je?) 



Slide 7 - Tekstslide

Quel temps a-t-il fait/ il a fait hier?
Gebruik de PASSÉ COMPOSÉ als het over het weer van vóór vandaag gaat.

Voorbeeld: 
Il a fait beau
Il y a eu du vent 
Il a neigé 

VRAAG 



Slide 8 - Tekstslide

Quel temps a-t-il fait hier?

A
Il y a du brouillard
B
Il a neigé
C
Il y a eu du brouillard
D
Il a brouillé

Slide 9 - Quizvraag

En voor het weer dat komt? 
Quel temps.......demain? 

De présent is: Quel temps fait-il? 
Wat vraag je dan voor het weer van morgen?

Slide 10 - Tekstslide

Quel temps fera-t-il/ il fera demain? 
Je gebruikt natuurlijk de FUTUR! (Mag ook futur proche)

Voorbeeld:
Il fera beau
Il y aura de la neige
Il pleuvra



Slide 11 - Tekstslide

Quel temps fera-t-il demain?
A
Il va faire beau
B
Il fera beau
C
Il fera du soleil
D
il fait beau

Slide 12 - Quizvraag

Écris les 3 façons de demander le temps (aujourd'hui/hier/demain)

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Lire

Slide 15 - Tekstslide

Lezen - Stappenplan lezen
Ga je een tekst lezen? Gebruik dan het volgende stappenplan.

Stap 1 Oriënterend lezen --> Lees eerst de titel en kijk naar de afbeeldingen. Nu kun je vaak voorspellen wat het onderwerp van de tekst is. Kijk ook wat voor soort tekst het is.
Stap 2 Globaal lezen --> Lees de inleiding en het slot, de tussenkopjes en de eerste en laatste zin van iedere alinea.
Stap 3 Intensief lezen -->  Lees nu de rest van de tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Stap 1: Oriënterend lezen
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van een tekst.

Om het onderwerp te vinden, lees je een tekst alleen maar oriënterend. 
Je leest dan de titel en bekijkt de plaatjes. 
Kijk ook wat voor soort tekst het is: een advertentie, een interview, een internetpagina enzovoort.
Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, begrijp je de tekst beter wanneer je hem helemaal leest.

Slide 17 - Tekstslide

Stap 2: Globaal lezen

Titel gelezen en de afbeeldingen bekeken? Dan ga je nu globaal lezen.
  • Lees de inleiding en het slot.
  • Lees de tussenkopjes.
  • Lees de eerste en laatste zin van iedere alinea.
De belangrijkste informatie uit de tekst halen? Beantwoord dan de 6 vragen: 
  • over wie / waarover gaat het?
  • wat gebeurt er?
  • waar?
  • wanneer?
  • waarom?
  • hoe?









Slide 18 - Tekstslide

Stap 3: Intensief lezen

Heb je de tekst globaal gelezen? Dan ga je als laatste stap de tekst helemaal doorlezen. Als je dat gedaan hebt, weet je precies waar de tekst over gaat.

Let op! Je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen.

Slide 19 - Tekstslide

Vocabulaire - Betekenis raden
Je hoeft niet alle Franse woorden te kennen om een tekst te kunnen begrijpen.
Soms kun je een woord raden. 

1. Je herkent een (bijna) Nederlands woord of je herkent een woord uit een andere taal.
J'ai un question (question is hetzelfde in het Engels)
Quel est ton numéro de téléphone? (je herkent het Nederlandse woord 'telefoonnummer'.

2.Je herkent in het woord een bekend woorddeel.
Il a grandi à Paris. Je herkent het woord grand. Grandir moet wel opgroeien / groot worden betekenen.

3. Je kunt de betekenis afleiden uit de zin of uit de tekst eromheen.
"Amsterdam est la capitale des Pays-Bas". Het is logisch dat 'capitale' hoofdstad betekent.











Slide 20 - Tekstslide

Lees de vragen 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Exercice
Lire D1 - Côte d'Azur

Fini?
Finissez tous les tâches D

Après: Pratiquez Verbuga, tous les verbes des thèmes 6-7-8, présent, passé composé et futur!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Verbes Verbuga au présent & futur
VERBES IRRÉGULIERS
-aller         
-faire              
-être               
-avoir             
-vouloir   
-pouvoir 
-prendre
-voir
 
 



-VERBES RÉGULIERS
-se baigner
-se bronzer
-nager
-arriver
-voyager
-visiter
-loger
-organiser
-s'amuser
-passer









Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

le prochain cours:
OORTJES MEE!!!

pratiquer futur proche et futur simple
pratiquer le temps
écouter 
 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link