Schrijven en formuleren

Schrijven en formuleren
Nederlands 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2Leerroute 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Schrijven en formuleren
Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Welke regel is juist over formele taal?
A
schrijf u en uw
B
schrijf complete, correcte zinnen
C
allebei juist
D
allebei onjuist

Slide 2 - Quizvraag

als je een berichtje stuurt aan vrienden of aan je ouders gebruik je
A
informele taal
B
formele taal

Slide 3 - Quizvraag

als je publiek niet veel weet van het onderwerp, leg je weinig uit over de inhoud
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

de afzender van een email is:
A
degene die het bericht verstuurt
B
degene die het bericht ontvangt

Slide 5 - Quizvraag

geef een voorbeeld
van een aanhef

Slide 6 - Woordweb

geef een voorbeeld
van een afsluiting

Slide 7 - Woordweb

na de aanhef laat je altijd een wit regel voordat de inleiding komt
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

na de aanhef komt altijd
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een komma
D
een dubbele punt

Slide 9 - Quizvraag

je naam schrijf je altijd onder de groet, op een aparte regel
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

wat is een alinea?

Slide 11 - Open vraag

Die toets maandag word makkelijk
A
Nee, ik moet nog leren
B
Ja, ik vind dit niet moeilijk

Slide 12 - Quizvraag