Trabi Tour 1 vwo les 3

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Trabi Tour les 3

Leerdoelen

*vraagwoorden en de zinnen herhalen

*Duitse getallen van 0 tot 100 leren

* woordenschat "Familie"

* de werkwoorden haben/ sein

Das bin ICH

1. Vertaal de vragen in het Duits.

2. Schrijf het antwoord in jouw schrift.

1. Hoe heet je?

2. Waar kom je vandaan?

3. Hoe gaat het met je?

4. Hoe oud ben je?

5. Waar bent u geboren?

6. Waar ligt dat?

7. Wat is je telefoonnummer?

8. Bedankt! Tot ziens!

We beginnen het gesprek met iemand die je niet kent.

1. Hoe heet je?

2. Waar kom je vandaan?

3. Hoe gaat het met je?

4. Hoe oud ben je?

5. Waar bent u geboren?

6. Waar ligt dat?

7. Wat is je telefoonnummer?

8. Bedankt! Tot ziens!

Antwoorden

1.Wie heißt du?

2.Woher kommst du?

3.Wie geht es dir?

4.Wie alt bist du?

5.Wo sind Sie geboren?

6.Wo liegt das?

7.Was ist deine Telefonnummer?

8.Vielen Dank! Auf Wiedersehen!

Het persoonlijk voornaamwoord en het werkwoord sein.

ik ben             ich bin

jij bent           du bist

hij/zij/het is   er/sie/es ist

wij zijn            wir sind

jullie zijn        ihr seid

zij/u bent       sie/Sie sind

Dit rijtje moet je uit je hoofd leren!!!!!!!!

Het persoonlijk voornaamwoord en het werkwoord haben

Het persoonlijk voornaamwoord en het werkwoord haben

ik heb                                          ich               habe

jij hebt                                         du                hast

hij/zij/het heeft                          er/sie/es      hat

wij hebben                                 wir                haben

jullie hebben                              ihr                 habt

zij/u hebben                               sie                  haben

u heeft                                         Sie                  haben

hoe schrijf je 1 in het Duits? 

hoe schrijf je 16 in het Duits? 

hoe schrijf je 11 in het Duits? 

hoe schrijf je 17 in het Duits? 

Welche Zahl hörst du?

1. 14
2. 16
3. 13
4. 12

Welche Zahl hörst du?

1. 8
2. 9
3. 19
4. 2

Welche Zahl hörst du?

1. 21
2. 16
3. 20
4. 21

Welche Zahl hörst du?

1. 20
2. 16
3. 21
4. 28

21= einundzwanzig

30= dreißig [draisig]

40= vierzig [fiertsig]

50= fünfzig [fuunftsig]

60= sechzig [zegtsig]

70= siebzig [ziebtsig]

80= achtzig [achtsig]

90= neunzig [nointsig]

100= hundert [hoendert]

21 = einunddreißig

22 = zweiunddreißig

23= dreiunddreißig

24= vierunddreißig

25 = fünfunddreißig

75= fünfundsiebzig

89= neunundachtzig

die Zahlen 21-100

Wie schreibst du 68 auf Deutsch?

1. achtundsechszig
2. sechsundachtzig
3. sechundachtzig
4. achtundsechzig

Hausaufgaben

Woorden A herhalen (p. 19)

Getallen 0/100 leren (p. 17)

Grammatica 3 (p. 18)

Woorden " Familie" leren (kopie )

Oefeningen 9.1  , 9.5 (p.18,20-21)

Wie schreibst du 47 auf Deutsch?

1. siebundvierzig
2. siebenundvierzig
3. vierundsiebenzig
4. vierundsiebzig

Extra oefenmateriaal SO?

• Ga naar www.duits.de
• Ga naar vaklokaal leerlingen
  
• ga naar Wortschatz
• ga naar getallen of vraagwoorden
  

Lernziele erreicht?

• Du kennst die Zahlen 0-100 und die Schreibweise der Zahlen.
  

1. Ja!
2. Nein... (warum nicht?)

fertig? 👏

ga nu verder met de les:

haben en sein

😁

ga nu verder met oefenen

......en open de volgende link...

https:

Wiederholung!!

und jetzt.......

haben und sein

😁🙈

https:

https:

https: