H6 Productie en markt

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Herhaling hoofdstuk 6

Productie en markt

Herhaling Hoofdstuk 6: Productie en Markt

Productiefactoren

Natuur --> Grondstoffen, fossiele brandstoffen, zon en water

Arbeid --> Inspanning van mensen 

Kapitaal --> Kapitaalgoederen (bijv. machines)

Ondernemerschap --> Combineren van alle productiefactoren om winst te maken. 

Wat is de beloning van de productiefactor arbeid?

1. Pacht
2. Loon
3. Winst
4. Rente

Wat is de beloning van de productiefactor kaptiaal?

1. Pacht
2. Loon
3. Winst
4. Rente

Afschrijvingen

Waardeverminderen van kapitaalgoederen. 

Restwaarde --> De waarde aan het eind van de levensduur

Berekenen afschrijvingen

afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal jaren

Een bedrijfswagen van 20.000,- gaat 5 jaar mee en heeft een restwaarde van €5.000,-.
Bereken de afschrijving per jaar.

Kapitaal- en arbeidsintensief

Kapitaalintensief --> Er zijn veel kapitaalgoederen nodig om het product te produceren. 

Arbeidsintensief --> Er zijn veel mensen nodig om het product te produceren. 

Een fabriek gebruikt veel machines om een auto in elkaar te zetten.

1. Arbeidsintensief
2. Kapitaalintensief

In een bejaardentehuis worden oudere mensen elke ochtend gewassen en aangekleed.

1. Arbeidsintensief
2. Kapitaalintensief

Markten

Concrete markt --> Een plaats waar op een afgesproken tijd goederen worden verhandeld. 

Abstracte markt --> Het geheel van vraag en aanbod naar een goed. 

De oliemarkt is een voorbeeld van:

1. Concrete markt
2. Abstracte markt

De huizenmarkt is een voorbeeld van:

1. Concrete markt
2. Abstracte markt

Een voorbeeld van een
concrete markt is:

Leg uit wat een concurrent is?

Marktaandeel

Het stukje van een markt dat in handen is van een bedrijf.
Wordt uitgedrukt in een percentage. 

In 2020 verkocht Apple 25 miljoen van de in totaal 80 miljoen verkochte telefoons in de VS.
Wat is het marktaandeel van Apple?

Netto winst 

Omzet

Inkoopwaarde –

Bruto winst

Bedrijfskosten -

Netto winst

Omzet

De omzet van een bedrijf is het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten.
De omzet berekenen we door:

Omzet   =      verkoopprijs    x    afzet  (dat is het aantal producten)

Inkoopwaarde

De inkoopwaarde is de prijs die het bedrijf heeft betaald voor de producten die het heeft verkocht.

De inkoopwaarde bereken we door:

Inkoopwaarde   =    inkoopprijs   x   afzet

Brutowinst

De brutowinst is het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van een product of het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de omzet.

Bedrijfskosten

De bedrijfskosten van een bedrijf zijn alle kosten die het bedrijf heeft behalve de inkoopwaarde. 

Noem zoveel mogelijk bedrijfskosten

Nettoresultaat

Omzet

Inkoopwaarde –

Brutowinst

Bedrijfskosten -

Nettoresultaat

Nettoresultaat

Het gedeelte wat van de brutowinst overblijft als alle bedrijfskosten eraf zijn gehaald.

Als het nettoresultaat positief is noemen we het nettowinst.

Als het nettoresultaat negatief is noemen we het een nettoverlies.

Een bedrijf verkoopt 500 producten voor €20,-.
De inkoopprijs was €5,-. en de bedrijfskosten waren €2.000,-. Wat is het nettoresultaat van dit bedrijf?

BTW

Belasting toegevoegde waarde

Van inclusies naar exclusief 

21% 

 

9%

121%	100%
prijs inc.	?

109%	100%
Prijs incl.	?

Een fiets kost €500,- exclusief btw, wat is de prijs inclusief 21% btw?

De prijs van een fiets is €1028,50 inclusief 21% btw, wat is de prijs exclusief btw?

Brutowinstmarge

Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. 

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Is vaak een percentage van de inkoopprijs

Oefensommen brutowinstmarge

Oefensom 1.

Inkoopprijs = € 30,00, brutowinstmarge = 45%. Wat is mijn verkoopprijs?

Oefensom 2.

Inkoopprijs = € 650,00, brutowinstmarge = 25,6%. Wat is mijn verkoopprijs?

verkoopprijs = € 43,50

verkoopprijs = € 816,40

Hoe bereken ik de verkoopprijs?

1. omzet + brutowinstmarge
2. verkoopprijs + brutowinstmarge
3. inkoopprijs + btw
4. inkoopprijs + brutowinstmarge

Willem koopt dezelfde schoenen in voor 50 euro. De brutowinstmarge is 40% hoeveel is de brutowinstmarge in in euro?

1. 15 euro
2. 25 euro
3. 20 euro
4. 10 euro

Inkoopwaarde: € 4,00. Brutowinstmarge: 20%.
BTW 21%. De consumentenprijs is

1. € 5,80
2. € 5,81
3. € 5,85
4. € 5,75

Arbeidsproductiviteit

De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Productie per periode = 

totale product per periode : aantal werknemers

Een fietsenfabriek produceert 234.000 fietsen per jaar met 90 werknemers. Hoeveel produceert een werknemer per week? (De werknemers hebben geen vakantiedagen)