Schultag (die) Schule / de school (der) Tag / de dag De schooldag
Schulsachen (die) Schule / de school (die) Sachen / de spullen De schoolspullen
Unterrichtsstunde (der) Unterricht / het onderwijs (die) Stunde / het uur Het lesuur
Klassenzimmer (die) Klasse / de klas (das) Zimmer / de kamer, het lokaal het klaslokaal
Schulführung (die) Schule / de school (die) Führung / de rondleiding de rondleiding door school
Sommerferien (der) Sommer / de zomer (die) Ferien / de vakantie De zomervakantie