wakker worden = se réveiller
opstaan = se lever --- naar bed gaan = se coucher
zich wassen= se laver ---- douchen= se doucher
haar kammen= se coiffer
tanden poetsen= se brosser les dents
zich aankleden= s'habiller --- zich uitkleden = se déshabiller
zich amuseren=s'amuser
zich zorgen maken = s'inquiéter
zich haasten = se dépécher