Perfectum en imperfectum

Perfectum en imperfectum
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Perfectum en imperfectum

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les:
  • kun je goede zinnen maken in het perfectum.
  • kun je goede zinnen maken in het imperfectum.
  • weet je ongeveer wanneer je perfectum moet gebruiken en wanneer imperfectum.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Let op:
  • Meestal gebruiken we dus het perfectum.

  • Je doet het niet snel fout. In veel situaties kun je zowel imperfectum als perfectum gebruiken. Niet iets om je zorgen voer te maken!

Slide 5 - Tekstslide

Perfectum
een vorm van hebben of zijn + participium (voltooid deelwoord)

Participium = ge + stam + of d

Lees: blz. 290-292 in je boek

Slide 6 - Tekstslide

hebben of zijn
De voltooide tijd bestaat altijd uit een vorm van hebben of zijn en het voltooid deelwoord. Bij de meeste werkwoorden gebruik je hebben, bij een kleinere groep gebruik je zijn. Dit moet je bij de meeste werkwoorden uit je hoofd leren
Er zijn echter een paar groepen werkwoorden waar altijd, of in bepaalde gevallen, het hulpwerkwoord zijn hoort.

Slide 7 - Tekstslide

1. Werkwoorden die soms met zijn en soms met hebben worden gecombineerd
Werkwoorden zoals lopen, fietsen, rijden, vliegen en zwemmen kunnen in de voltooide tijd zowel zijn als hebben krijgen. 

Kijk naar de voorbeelden op de volgende slide:

Slide 8 - Tekstslide

voorbeelden
Ik heb een rondje in het bos gelopen.   |   Wij zijn naar de stad gelopen.

Wij hebben de hele middag gefietst.   |   Wij zijn naar Breda gefietst.

Hij heeft gisteren in zijn auto gereden.   |   Hij is gisteren naar Rotterdam gereden.

Zij hebben zes uur gevlogen.   |   Zij zijn van Amsterdam naar Rome gevlogen.

Wij hebben lekker in De Berendonck gezwommen.   |   Zij zijn van Nijmegen naar Lent gezwommen.





Slide 9 - Tekstslide

1. Werkwoorden die soms met zijn en soms met hebben worden gecombineerd
Deze bewegingswerkwoorden krijgen zijn in de voltooide tijd wanneer er in de zin een richting of bestemming wordt genoemd (je kunt denken: van A naar B). Wordt er geen richting of bestemming genoemd, dan gebruiken we hebben.

Andere bewegingswerkwoorden zijn: duiken, glijden, klimmen, kruipen, schaatsen, schuiven, skiën, sluipen, springen, varen

Slide 10 - Tekstslide

2. Werkwoorden die altijd met zijn worden gecombineerd
A. Werkwoorden die een verandering van situatie uitdrukken

vallen, krimpen, groeien, dalen, stijgen, opstaan, instappen, aankomen, beginnen, stoppen, eindigen, gebeuren, veranderen, schrikken

Slide 11 - Tekstslide

voorbeeldzinnen
Ik ben gevallen.
Deze trui is gekrompen.
Het kind is te hard gegroeid.
De rente is deze week gedaald.
De benzineprijs is  weer gestegen.
Hij is vroeg opgestaan.
We zijn in Utrecht ingestapt.
Ik ben om 10:00 uur in Nijmegen aangekomen.
De cursus is vorige week begonnen.
Wanneer ben je met roken gestopt?

Slide 12 - Tekstslide

2. Werkwoorden die altijd met zijn worden gecombineerd
B. Werkwoorden die een heel persoonlijke verandering uitdrukken

geboren, bevallen, sterven, overlijden, trouwen, scheiden, slagen, zakken

Slide 13 - Tekstslide

voorbeeldzinnen
De baby is met kerstmis geboren.
Zij is vorige maand bevallen van een dochter.
De soldaat is aan zijn verwondingen gestorven.
Mijn oma is twee jaar geleden overleden.
Bart en Janneke zijn in 2010 getrouwd.
In 2024 zijn zijn gescheiden.
Zij is geslaagd voor het examen.
Maar hij is helaas gezakt.

Slide 14 - Tekstslide

2. Werkwoorden die altijd met zijn worden gecombineerd
C. Werkwoorden die heel vaak voorkomen en je uit je hoofd moet kennen

zijn, gaan, komen, blijven, worden, vertrekken

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeldzinnen
In mei ben ik in Barcelona geweest.
Hoe zijn jullie naar Amsterdam gegaan?
Mijn zus is op vakantie naar Nederland gekomen.
Na zijn operatie is hij vier dagen in het ziekenhuis gebleven.
Hoe oud ben je vandaag geworden?
Het vliegtuig is op tijd vertrokken.

Slide 16 - Tekstslide

Oefening 1
Zet de zinnen in het perfectum en kies tussen hebben en zijn.

Slide 17 - Tekstslide

Zet de zin in het perfectum:
Ik sta om 7 uur op en kleed mij daarna aan.

Slide 18 - Open vraag

Zet de zin in het perfectum:
De passagiers stappen vlug uit.

Slide 19 - Open vraag

Zet de zin in het perfectum:
Ik zwem vaak in de rivier.

Slide 20 - Open vraag

Zet de zin in het perfectum:
Er valt de laatste tijd weinig regen.

Slide 21 - Open vraag

Zet de zin in het perfectum:
Ik wandel 2 uur achter elkaar.

Slide 22 - Open vraag

Zet de zin in het perfectum:
Wij varen naar de haven.

Slide 23 - Open vraag

Zet de zin in het perfectum:
De kinderen springen over de sloot.

Slide 24 - Open vraag

Zet de zin in het perfectum:
Hij vertrekt per vliegtuig naar Japan, maar ik blijf tot woensdag thuis.

Slide 25 - Open vraag

Imperfectum

Singularis (enkelvoud): stam + -te of -de

Pluralis (meervoud): stam + -ten of -den

Lees: blz. 293-295 in je boek

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Oefening 2
Zet de zinnen in het imperfectum.

Slide 28 - Tekstslide

Zet de zin in het imperfectum:
De bloemen bloeien in de lente.

Slide 29 - Open vraag

Zet de zin in het imperfectum:
Het is een mooie dag.

Slide 30 - Open vraag

Zet de zin in het imperfectum:
Ik fiets elke ochtend naar mijn werk.

Slide 31 - Open vraag

Zet de zin in het imperfectum:
Mijn vader leest altijd de krant als hij thuiskomt.

Slide 32 - Open vraag

Oefening 3
Maak zelf zinnen in het imperfectum.

Slide 33 - Tekstslide

Maak de zin af:
Toen ik in Nederland kwam, ...

Slide 34 - Open vraag

Maak de zin af:
Vroeger ...

Slide 35 - Open vraag

Hoe goed kun je het perfectum gebruiken?
0 = helemaal niet |
5 = ik nooit meer fouten met het perfectum
05

Slide 36 - Poll

Hoe goed kun je het imperfectum gebruiken?
0 = helemaal niet |
5 = ik nooit meer fouten met het imperfectum
05

Slide 37 - Poll

Schrijf 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 38 - Open vraag