V4 3.4. mod ww tt, Lesen

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Modalverben
Modale hulpwerkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Was sind Modale Hulpwerkwoorden?
Verben, die verwendet werden, um die Modalität von anderen Verben zu ändern. (werkwoorden die worden gebruikt om de modaliteit van andere werkwoorden te veranderen.
Beispiel:
Ich kann laufen.
Er will essen.

Slide 3 - Tekstslide

Dies ist eine Folie, die die Definition von Modale Hulpwerkwoorden und eine Liste der sechs modale Hulpwerkwoorden in Deutsch enthält.
Welche Modalverben kennst du

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Modalverben

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beispiele 
 Ich kann Deutsch sprechen. 
Ich will Deutsch lernen. 
Ich muss Deutsch studieren. 
Ich soll Deutsch üben. 
Ich darf Deutsch sprechen. 
Ich mag Deutsch.

Slide 6 - Tekstslide

Dies ist eine Folie mit Beispielen für die Verwendung von Modale Hulpwerkwoorden in Sätzen.
MODALE HULPWERKWOORDEN

dürfen
können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen




mogen, toestemming hebben
kunnen, in staat zijn tot
houden van, lusten
moeten (noodzaak)
moeten (opdracht, bevel)
willen
weten


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.
müssen
sollen
kunnen
mogen, toestemming hebben
moeten (noodzaak)
moeten (opdracht, bevel)
leuk vinden, lusten, aardig vinden
willen
wollen
mögen
dürfen
können

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

modale werkwoorden

dürfen

können

mögen

müssen

sollen

wollen

wissen
ich
darf
kann
mag 
muss
soll
will
weiß
du
darf-  st
kann - st 
mag - st
muss - t
soll - st
will - st
weiß - t
er/sie/es
darf
kann
mag
muss
soll
wil
weiß
wir
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
solle - en
woll - en
wiss - en
ihr
dürf - t
könn -
mög - t
müss - t
soll - t
woll - t
wiss - t
sie/Sie
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
soll - en
woll - en
wiss - en
ge-durf-t
ge-konn-t
ge-moch-t
ge-muss-t
ge-soll-t
ge - woll -t
ge-wuss- t

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Modalverb
"dürfen"
darf
darfst
darf
dürfen
dürft
dürfen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Modalverb
"wissen"
weiß
weißt
weiß
wissen
wisst
wissen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Modalverb
"müssen"
muss
musst
muss
müssen
müsst
müssen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Modalverb
"können"
kann
kannst
kann
können
könnt
können
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Modalverb
"wollen"
will
willst
will
wollen
wollt
wollen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Modalverb
"sollen"
soll
sollst
soll
sollen
sollt
sollen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Modalverb
"mögen"
mag
magst
mag
mögen
mögt
mögen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

...................... du die Modalverben bilden?
A
Kannst
B
Könnst
C
Könn
D
Kann

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Modalverben): jij wil - kan - moet
A
du-wollst- könnst- musst
B
du willst - kannst - musst
C
du-wollst- könnst- müsst
D
du-willst- könnst- sollst

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Modalverben): hij moet - weet - mag
A
er musst - weißt - darf
B
er muss - weißt - mag
C
er muss - weiß - darf
D
er muss - weiß - mag

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Möchten...."de vreemde eend in de bijt". 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Möchten = zou graag willen

Möchten is een vriendelijkere -/beleefdere vorm van willen. Deze vorm wordt in het Duits veel gebruikt als je iets wilt hebben. 

Beispiel: Ich möchte gerne ein Eis haben. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Möchten = zou graag willen

ich möchte
du möchtest
er/sie/es möchte
wir möchten
ihr möchtet
sie/Sie möchten

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möchte
möchten
möchten
möchtet

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

_________ du eine Cola?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies