3 havo - H3 Woordenschat - les I

Nederlands - 3 havo
H3 Woordenschat: Beeldspraak: metonymie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - 3 havo
H3 Woordenschat: Beeldspraak: metonymie

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling: beeldspraak

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: 'beeldspraak'
Wat bedoelen we met 'beeldspraak'?

Slide 3 - Open vraag

Herhaling: 'beeld'
Wat bedoelen we met het begrip 'beeld'?

Slide 4 - Open vraag

Herhaling: 'object'
Wat bedoelen we met het begrip 'object'?

Slide 5 - Open vraag

Herhaling: vergelijking
Bij een vergelijking zet je het beeld én het object in dezelfde zin. Tussen beeld en object bestaat een overeenkomst en daarom zet je ze naast elkaar.

Voorbeelden:
De dief ging er als een haas vandoor.
De Eredivisie lijkt wel een duiventil voor trainers en spelers.
Wat een draak van een schilderij!

Slide 6 - Tekstslide

object
beeld
Na het verliezen van twintig euro in het casino
lachte
Dennis
als een boer met kiespijn.

Slide 7 - Sleepvraag

Herhaling: metafoor
Een metafoor is een vorm van beeldspraak waarbij je alleen het beeld overhoudt. Het object wordt dus weggelaten uit de zin. Werkwoorden die figuurlijk gebruikt zijn, uitdrukkingen en spreekwoorden zijn (bijna) altijd metaforen.
Voorbeelden:
De zon gaat onder; het meer staat in brand.
Dat uilskuiken heeft weer eens iets laten vallen.

Slide 8 - Tekstslide

Welke woorden vormen de metafoor?
Vorige week ben ik nog eens gaan hardlopen. Ik had het zwaar, zeker toen een hinde mij inhaalde. Ik kon haar tempo niet bijhouden.

Slide 9 - Open vraag

Uitleg: metoniem/metonymie (EV)/ metonymia (MV)
Een metoniem is een vorm van beeldspraak waarbij óók het object wordt weggelaten. Maar in plaats van de nadruk te leggen op de overeenkomst tussen het beeld en het (weggelaten) object (zoals bij een metafoor), zoom je in op een kenmerk of eigenschap van het (weggelaten) object.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Metafoor of metoniem?
Ik heb dat vervelende klusje overgelaten aan het zwarte schaap van de familie.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 13 - Quizvraag

Metafoor of metoniem?
Voordat we de bus instapten, telde de docent nog even de neuzen.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 14 - Quizvraag

Metafoor of metoniem?
Met carnaval heeft hij te diep in het glaasje gekeken.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 15 - Quizvraag

Metafoor of metoniem?
Mijn buurman houdt wel van een glaasje.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 16 - Quizvraag

Bedenk zelf een voorbeeld van een vorm van metonymie waar je de producent noemt i.p.v. het product.

Slide 17 - Open vraag

Welke vragen heb je nog over de begrippen 'beeldspraak', 'beeld', 'object', 'metafoor' of 'metoniem'?

Slide 18 - Open vraag