H1.5

Hoofdstuk 1:
1.5 Scootercity
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1:
1.5 Scootercity

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1.4 herhalen
Wat weten we nog?

Slide 2 - Tekstslide

Je koopt een laptop in voor 1000 euro en je verkoopt hem voor 2000 euro. Wat is de brutowinstopslag?
A
100 euro
B
1000 euro
C
2000 euro
D
1500 euro

Slide 3 - Quizvraag

De inkoopprijs van een nietmachine is 2,50 euro. De verkoopprijs is 3 euro. Wat is brutowinstmarge?
A
20%
B
25%
C
10%
D
15%

Slide 4 - Quizvraag

1.4 de computershop
Inkoopprijs
Brutowinstopslag    (€)                              +
verkoopprijs excl. btw (100%)           
btw (9% of 21%)                                          +
verkoopprijs incl. btw (109% of 121%)
Brutowinstopslag is altijd in €

Slide 5 - Tekstslide

1.4 de computershop
Wanneer de brutowinstopslag niet is gegeven, maar je hebt wel de brutowinstmarge. Dan kan je het alsnog uitrekenen: 
Wanneer de brutowinstmarge niet is gegeven, maar je hebt wel de brutowinst en de inkoopwaarde. Dan kan je het alsnog uitrekenen: 
Brutowinstmarge = brutowinst : inkoopwaarde x 100
Brutowinstopslag = inkoopprijs : 100 x brutowinstmarge

Slide 6 - Tekstslide

Saar heeft een bedrijf in lingerie. Haar omzet is als volgt verdeeld. - inkoopwaarde: €134.000
- bedrijfskosten: € 56.000
- nettowinst:        € 45.000

Bereken haar brutowinstmarge in procenten van de inkoopwaarde. Antwoord afronden op hele procenten.

Slide 7 - Tekstslide

1.5

Slide 8 - Tekstslide

1.5 Scootercity
De beste prestatie

Om dit te kunnen vergelijken moet je kijken of een bedrijf naar verhouding (%) het beter of slechter doet.
afb. 34 blz. 24

Slide 9 - Tekstslide

1.5 Scootercity
Een hogere of lagere verkoopprijs

Verkoopprijs   en aantal verkopen  =  --> nettowinst 

Verkoopprijs   en aantal verkopen    --> nettowinst

opdr. 2

Slide 10 - Tekstslide

1.5 Scootercity
Een lagere inkoopprijs en bedrijfskosten





opdr. 3

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer maakt een ondernemer meer nettowinst?
A
Als de inkoopprijzen dalen
B
Als hij een nieuwe machine koopt en de afschrijvingen toenemen
C
Als hij een extra werknemer in dienst neemt en de loonkosten stijgen

Slide 12 - Quizvraag

Pleun verkoopt per jaar 400.000 onderbroeken voor € 6,95 per stuk (inclusief BTW). Haar winkel bestaat dit jaar 5 jaar, daarom heeft ze extra reclame gemaakt. Hierdoor verkoopt ze 65.000 onderbroeken meer dit dan voorgaand jaar. De extra kosten die hierbij kwamen kijken waren €105.500.

Bereken met welk bedrag de nettowinst van Pleun in dit jaar daalde of steeg.

Slide 13 - Tekstslide

Een chocoladefrabriek produceert chocoladeletters. De variabele kosten en de inkoopwaarde per product zijn bij elkaar € 1,45.
De totale vaste kosten zijn € 3.454.000 per jaar. De kostprijs van een chocoladeletter is €3,20. 

Bereken hoeveel chocoladeletters de fabriek in totaal per jaar produceert. Antwoord afronden op een heel getal.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de volgende opdrachten:
  • H1.5: 1 t/m 11
  • Rekentrainer 1.5: van incl. btw naar excl. btw

Let op: niet af is huiswerk!
Vragen? 
Eerst je buurman/-vrouw om hulp vragen, daarna de docent

Slide 15 - Tekstslide