verwijswoorden en trappen van vergelijking


Je bereid je voor op het schoolexamen a.d.h.v. mijn samenvatting
Je weet wat de trappen van vergelijking zijn
Je weet hoe je dit moet toepassen
Je weet waarom je verwijswoorden moet gebruiken
Je weet wanneer je verwijst met die, dit, dat, deze
Degenen die nog geen wachtwoorden hebben voor Lessonup, vraag het aan mij!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Je bereid je voor op het schoolexamen a.d.h.v. mijn samenvatting
Je weet wat de trappen van vergelijking zijn
Je weet hoe je dit moet toepassen
Je weet waarom je verwijswoorden moet gebruiken
Je weet wanneer je verwijst met die, dit, dat, deze
Degenen die nog geen wachtwoorden hebben voor Lessonup, vraag het aan mij!

Slide 1 - Tekstslide

Klas 4M
Deze lessen:
Uitleg over samenvatting van schoolexamen
Bestuderen uitleg schoolexamen in stilte

uitleg verwijswoorden en trappen van vergelijking
werken aan taalverzorging (verwijswoorden en trappen van vergelijking)
 
Oefenen met examenteksten

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt.
Het is beter om wat variatie aan te brengen.
Maak daarom af en toe een samengestelde zin en gebruik verwijswoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Voorbeeld:
Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend.

beter: Max is blij. Hij heeft 8 euro verdiend.


ook goed: Max is blij, want hij heeft 8 euro verdiend.

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 5 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 6 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 7 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 8 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 9 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Sleepvraag

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 11 - Quizvraag

Trappen van vergelijking en als/dan (blz. 124)

Slide 12 - Tekstslide

DOEL

- je weet wanneer je als/dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking
trappen van vergelijking en 
als en dan

Slide 13 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

Slide 14 - Tekstslide

trappen van vergelijking

Slide 15 - Tekstslide

Uitzondering
Bij enkele woorden zijn
de trappen van vergelijking iets anders.



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Als/dan
Gebruik als:
- bij net zo en even: net zo groot als, even mooi als
- bij niet zo: niet zo groot als


Gebruik dan:
- bij een vergotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan


Slide 18 - Tekstslide

DE FOUTJES
  • Lisa is jonger als mij.
Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
  • Lisa is jonger dan ik (ben).

Slide 19 - Tekstslide

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.
A
als en hem
B
als en hij
C
dan en hem
D
dan en hij

Slide 20 - Quizvraag

geef de trappen van vergelijking:
graag
A
graager, graagst
B
grager, graagst
C
liever, liefst
D
liever, graagst

Slide 21 - Quizvraag

Mijn broer is ......
A
groter als ik
B
kleiner dan ik
C
groter als mij
D
kleiner dan mij

Slide 22 - Quizvraag

Hij keek bedroefder ..... vele winnaars zouden doen.
A
dan
B
als

Slide 23 - Quizvraag

Ian was minstens net zo
druk ..... Sierd.
A
dan
B
als

Slide 24 - Quizvraag

Je bent slimmer als/dan je denkt.

Slide 25 - Open vraag

Ik heb wel lekker meer
gewonnen ..... !
A
dan jullie
B
als jullie
C
als hun
D
dan hun

Slide 26 - Quizvraag

Aan de slag
Eerst:
Bestudeer samenvatting in stilte
Bij vragen, steek je vinger op, ik beantwoord klassikaal
Daarna:
Taalverzorging hoofdstuk 3
verwijswoorden
Opdracht 1 t/m 4, blz 94/95

Taalverzorging H4
Maken blz 120 tm 125

Klaar? Lezen Puberbrein blz 168 tm 170
maken opdracht 1 tm 3, blz 174/175
Klaar? Maken, opdracht 4,5 en 6 blz. 176/177

Slide 27 - Tekstslide