Sterke werkwoorden met e/i- Wechsel: ich spreche - du sprichst-> geb.wijs enk wordt-> sprich! Let op: sterke werkwoordne met a geen ä : Fahre nach Hause.
Slide 5 - Tekstslide
Gebiedende wijs -mv
Voor deze vorm gebruik je de -IHR vorm
-Sprecht Kinder!
-atmet! (adem!)
(ihr vorm is stam plus -t )
Slide 6 - Tekstslide
Beleefdheidsvorm
Dit is de -u vorm.
Hele werkwoord+ Sie
Dus:
Schlafen Sie,
Atmen Sie, Herr Aan het Rot
Slide 7 - Tekstslide
samengevat
e.v= stam du vorm minus st (Let op! +e bij stam op d/t, m/n)
m.v= ihr- vorm
Beleefdheidsvorm= helewerkwoord+ Sie
Slide 8 - Tekstslide
Mal üben!
Slide 9 - Tekstslide
Beleefdheid (kommen) ... Komt u naar huis
A
kommt nach Hause
B
kommen Sie nach Hause
C
kommt Sie nach Hause
D
kömmen Sie nach Hause
Slide 10 - Quizvraag
lassen(=laten) ... mich in Ruhe, Peter!
A
lasst
B
lasse
C
lass
D
lassen Sie
Slide 11 - Quizvraag
warten (=wachten) Ilse und Erika, .... auf mich!
A
warten
B
wart
C
warst
D
wartet
Slide 12 - Quizvraag
Let op!
Bij een stam op een d,t
krijg je een extra-e
antworten- antwort-> ihr antwort-et
Slide 13 - Tekstslide
haben en sein
haben en sein wijken van de regels af.
zie blz 25 van je gramm boekej
sein (du) sei still, (ihr) seid still, (Sie) seien Sie still
haben (du) habe deine Sachen...., (ihr) habt eure Sachen...,