Werkwoordspelling - verleden tijd

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Werkwoorden verleden tijd

Doel van de les:

- Je weet wat zwakke werkwoorden zijn.

- Je weet wat sterke werkwoorden zijn.

- Je weet wanneer je het ex-kofschip gebruikt.

- Je schrijft werkwoorden in de verleden tijd correct. 

Welk werkwoord hieronder is een zwak werkwoord?

1. lopen
2. werken
3. slapen
4. blazen

Welk werkwoord hieronder is een sterk werkwoord?

1. mailen
2. studeren
3. gapen
4. schrijven

Werkwoorden verleden tijd

Zwakke werkwoorden

Zijn werkwoorden waarvan de klank in de verleden tijd hetzelfde blijft. 

Dus...

- STAM + TE/DE [enkelvoud]                            Ik fietste - Ik heb gefietst

- STAM + TEN/DEN [meervoud]                      Wij fietsten - Wij hebben gefietst

Bij twijfel gebruik je 't ex-kofschip. 

Schrijf in de verleden tijd
Betalen
Ik ....

Schrijf in de verleden tijd
Betalen
Wij ....

Schrijf in de verleden tijd
Betalen
Ik heb ...

Schrijf in de verleden tijd
Slachten
Ik ...

Schrijf in de verleden tijd
Slachten
Wij ...

Schrijf in de verleden tijd
Slachten
Wij hebben ...

Werkwoorden verleden tijd

Sterke werkwoorden 

Zijn werkwoorden die in de verleden tijd helemaal veranderen. Hier is geen regel voor. 

eten            ik at         wij aten             wij hebben gegeten

geven        ik gaf       wij gaven         wij hebben gegeven

roepen      ik riep      wij riepen        wij hebben geroepen